ECLI:NL:GHAMS:2018:2334

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
23-003154-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling en bedreiging van ex-vriendin

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal beschuldigingen, maar heeft in hoger beroep een onbeperkt beroep ingesteld, wat ook de vrijspraak omvatte. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De zaak betreft mishandeling en bedreiging van de ex-vriendin van de verdachte, gepleegd op 9 november 2014 te Amsterdam. De aangeefster heeft verklaard dat zij door de verdachte is mishandeld en bedreigd, wat door getuigen werd bevestigd. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen niet in twijfel getrokken. De verdachte heeft ter zitting ontkend aanwezig te zijn geweest, maar het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en de getuigen als consistent en geloofwaardig beoordeeld. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De straf is gegrond op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, waarbij de impact op de aangeefster en haar vriendinnen is meegewogen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003154-17
datum uitspraak: 21 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-210046-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres 1].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 9 november 2014 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door haar eenmaal of meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of de buik en/of arm(en), in elk geval tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen;
2:
hij op of omstreeks 9 november 2014 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk - in het bijzijn van voornoemde [slachtoffer] aan een derde persoon dreigend de woorden toegevoegd: “Skills ik ga [naam] echt dood maken”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (vervolgens) - (met kracht) tegen een autoruit van een personenauto, terwijl voornoemde [slachtoffer] vlak achter voornoemde ruit zat, (ter hoogte van het hoofd van voornoemde [slachtoffer]) gestompt en/of geslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere strafoplegging.

Bespreking van ter terechtzitting gevoerde bewijsverweren

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in de nacht van 9 november 2014 omstreeks 05.30 uur niet op de plaats van het incident is geweest.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het letsel van aangeefster [slachtoffer] niet past bij de beschreven mishandeling, de getuigenverklaringen op de meeste punten niet overeen komen en dat [slachtoffer] haar aangifte bewust heeft gebruikt om de carrière van de verdachte kapot te maken. Deze omstandigheden maken dat er redenen zijn om te twijfelen aan de verklaringen van de aangeefster en de getuigen.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster heeft verklaard dat zij op 9 november 2014 rond 05.30 uur in de [adres 2] in het bijzijn van haar vriendinnen [getuige 1] en [getuige 2] door de verdachte in haar buik is getrapt en tegen haar hoofd, arm en buik is geslagen waarna zij de politie heeft gebeld. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de door de aangeefster afgelegde verklaring, nu deze steun vindt in de verklaring van [getuige 1] bij de politie. Die verklaring houdt in dat zij heeft gezien dat de aangeefster door de verdachte werd geschopt en geslagen en even later dat de aangeefster bulten had op haar armen en hoofd en zij gebukt stond met haar handen op haar buik. Ook [getuige 2] heeft verklaard dat de aangeefster door de verdachte is geslagen en geschopt en dat zij later haar handen steeds voor haar buik hield.
De verklaring van aangeefster [slachtoffer] vindt voorts op relevante onderdelen steun in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] bij de politie, voor zover dit het slaan van de verdachte tegen het passagiersraam en het uiten van bedreigende bewoordingen betreft.
De getuigen hebben hun bovenvermelde verklaringen een aantal dagen na het incident tegenover de politie afgelegd. Deze verklaringen komen inderdaad niet geheel overeen, bijvoorbeeld ten aanzien van de volgorde van de handelingen van de verdachte, maar zijn in de kern helder en consistent. Het hof ziet dan ook in de inhoud van deze verklaringen geen aanleiding de betrouwbaarheid daarvan in twijfel te trekken. Ook zijn er geen concrete aanknopingspunten om te veronderstellen dat de aangeefster en de getuigen welbewust in strijd met de waarheid hebben verklaard. Temeer nu zich in het dossier een politiemutatie bevindt over dit incident die op 9 november 2014 om 06.28 uur is opgemaakt.
De door de raadsman overgelegde WhatsApp-gesprekken, die tussen de verdachte en [slachtoffer] zouden zijn gevoerd, geven geen aanleiding de aangifte van [slachtoffer] in twijfel te trekken. Ook de omstandigheid dat de verbalisant [verbalisant] enkele dagen na het incident geen letsel in de buikstreek en aan het hoofd van [slachtoffer] heeft gezien doet daaraan niet af, nu dit niet onverenigbaar is met het voorgaande.
De betreffende verklaringen worden daarom bij de bewijsbeslissing betrokken.
Hetgeen door de verdachte is aangevoerd maakt dit niet anders. De verweren van de raadsman worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 9 november 2014 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door haar met kracht tegen het hoofd en de buik en een arm te slaan en/of te trappen;
2:
hij op 9 november 2014 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk in het bijzijn van voornoemde [slachtoffer] aan een derde persoon dreigend de woorden toegevoegd: “Skills ik ga [naam] echt dood maken”, en met kracht tegen een autoruit van een personenauto, terwijl voornoemde [slachtoffer] vlak achter voornoemde ruit zat geslagen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn ex-vriendin. Deze feiten vonden plaats op de openbare weg. Door zijn intimiderende handelen heeft de verdachte niet alleen pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt, maar tevens inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en de aangeefster en haar aanwezige vriendinnen bang gemaakt.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden voldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het is op deze grond dat het hof de strafeis van de advocaat-generaal zal volgen. De door de raadsman subsidiair bepleite geldboete doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst en de aard van de bewezenverklaarde.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte
niet-ontvankelijkin het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het
onder 3ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover nog inhoudelijk aan de orde en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het
onder 1 en 2ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 juni 2018.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]