In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, was beschuldigd van diefstal van een portemonnee uit een tas in een supermarkt op 4 mei 2017. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De verdediging voerde aan dat het ontbreken van bewegende camerabeelden een vormverzuim opleverde, wat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Het hof oordeelde echter dat het ontbreken van deze beelden geen onherstelbaar vormverzuim opleverde en dat de verdachte op andere wijze wettig en overtuigend kon worden herkend op basis van stills uit de camerabeelden. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof weegt hierbij de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de eerdere veroordelingen van de verdachte mee.