ECLI:NL:GHAMS:2018:2328

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
23-002739-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een portemonnee uit een tas in een supermarkt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, was beschuldigd van diefstal van een portemonnee uit een tas in een supermarkt op 4 mei 2017. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De verdediging voerde aan dat het ontbreken van bewegende camerabeelden een vormverzuim opleverde, wat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Het hof oordeelde echter dat het ontbreken van deze beelden geen onherstelbaar vormverzuim opleverde en dat de verdachte op andere wijze wettig en overtuigend kon worden herkend op basis van stills uit de camerabeelden. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof weegt hierbij de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de eerdere veroordelingen van de verdachte mee.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002739-17
datum uitspraak: 5 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-093673-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
adres: [adres 1],
thans uit andere hoofde gedetineerd in het cellencomplex Zuidoost in Amsterdam.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud (onder meer een geldbedrag van ongeveer 170 euro, althans een geldbedrag, en/of een of meer (bank)passen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bespreking van een ter terechtzitting gevoerd verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het ontbreken van de bewegende camerabeelden in het dossier een vormverzuim inhoudt, dat dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting en dat nu al het bewijs voortkomt uit de beelden, de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde zakkenrollerij. Subsidiair is de raadsman van oordeel dat strafvermindering dient te volgen.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting met de raadsman op het standpunt gesteld dat
het ontbreken van camerabeelden een onherstelbaar vormverzuim oplevert, maar dat dit niet tot het door de raadsman bepleite gevolg dient te leiden.
Het hof overweegt als volgt.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van diefstal van, onder meer, een portemonnee in de supermarkt Albert Heijn op het [adres 2] te Amsterdam op 4 mei 2017.
Camerabeelden van deze diefstal zijn bekeken en de verdachte is door politieambtenaar [verbalisant 1] herkend als -kortgezegd- de persoon die de diefstal pleegde. Ook de politieambtenaar [verbalisant 2] herkende de verdachte op de beelden. Stills daarvan zijn in het dossier gevoegd.
De raadsman heeft bij brief van 14 maart 2018 om de betreffende beelden verzocht. Deze bleken echter blijkens het proces-verbaal bevindingen van 9 april 2018 niet te zijn veiliggesteld.
Anders dan gesteld door de raadsman en de advocaat-generaal levert dit naar het oordeel van het hof geen normschending in het opsporingsonderzoek op die moet worden aangemerkt als een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De omstandigheid dat de betreffende beelden in dit geval niet (aanstonds) aan het dossier zijn toegevoegd rechtvaardigt op zichzelf deze verstrekkende conclusie niet. Ook overigens is van een dergelijke normschending niet gebleken, waarbij het hof betrekt dat de raadsman in een zeer laat stadium om de beelden heeft verzocht. Daar komt bij dat stills zijn toegevoegd aan het dossier.
Nu de verdachte op de camerabeelden van de diefstal is herkend acht het hof, mede gelet op de overige te bezigen bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat hij het hem tenlastegelegde heeft begaan. In dit verband wordt nog opgemerkt dat er geen enkel concreet aanknopingspunt is om ervan uit te gaan dat de verbalisanten danwel de getuige [getuige] niet hebben kunnen zien op de beelden wat zij stellen te hebben waargenomen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 mei 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud (een geldbedrag van ongeveer 170 euro en een of meer (bank)passen), toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een portemonnee uit een tas, gepleegd tegen een vrouw van oudere leeftijd die in een supermarkt haar boodschappen deed. De verdachte toont hiermee geen enkel respect voor andermans eigendom. De verdachte heeft puur uit financieel winstbejag, kennelijk in verband met zijn verslaving aan drugs, gehandeld en heeft op het moment van zijn handelen niet stilgestaan bij de gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer zouden kunnen hebben. Bovendien brengt een dergelijk strafbaar feit gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 juni 2018 is hij eerder voor een vermogensdelict onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel, alles afwegende en rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, dat niet anders dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur volstaan kan worden.
De in eerste aanleg opgelegde straf, die ook is gevorderd door de advocaat-generaal, doet recht aan de ernst en de aard van het bewezen verklaarde. Het hof zal daarom dezelfde straf als eerder opgelegd en gevorderd, opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. F.M.D. Aardema en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 juli 2018.
mr. F.M.D. Aardema en mr. F.G. Hijink zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.