Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
GEMEENTE DEN HELDER,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
[X]zijn brief aan de Gemeente van 17 april 2002 over te leggen (uit de uitlating van mr. Hijnen volgens het proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg (pagina 4 bovenaan) leidt het hof af dat [X] over deze brief beschikt).
de Gemeenteervoor te zorgen dat bij de comparitie zo mogelijk medewerkers van de Gemeente aanwezig zullen zijn die betrokken waren bij het maken van de afspraken van 16 januari 1998 en bij het doen van de aanbiedingen op 20 februari 2002, 25 juli 2013, 2 april 2014 en 26 mei 2014 en de hierop volgende communicatie tussen partijen. Bij de comparitie zal
de Gemeenteonder meer worden gevraagd om een nadere toelichting op hetgeen [E] (Gemeente) volgens het proces-verbaal van comparitie toen heeft verklaard, namelijk
“Oorspronkelijk zou inderdaad een stuk grond tussen de Nieuweweg en de - in de toekomst - denkbeeldig door te trekken Pastoor Koopmanweg de Gemeente in ruil worden aangeboden. Door de bouw van de jeugdgevangenis was deze ruil niet meer mogelijk. Ik geef toe dat een en ander niet logisch is opgenomen in de brief van 16 januari 1998, want het was toen al bekend dat de jeugdgevangenis zou komen op voormelde stuk grond tussen de Nieuweweg en de - denkbeeldig doorgetrokken – Pastoor Koopmanweg. Ik weet niet hoe men destijds binnen de Gemeente hiertoe is gekomen.”Dit citaat wekt de indruk dat van meet af aan duidelijk was dat de Gemeente geen perceel zou kunnen aanbieden in het gebied tussen de Nieuweweg en de denkbeeldig doorgetrokken Pastoor Koopmanweg.