ECLI:NL:GHAMS:2018:229

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
200.205.713/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake perceel grond en grondruilovereenkomst tussen [X] en Gemeente Den Helder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] tegen de Gemeente Den Helder, naar aanleiding van een geschil over een grondruilovereenkomst. [X] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn vorderingen tegen de Gemeente zijn afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de Gemeente haar verplichtingen uit de overeenkomst van 16 januari 1998 was nagekomen door een perceel grond aan te bieden, ook al lag dit perceel niet in het oorspronkelijk overeengekomen gebied. De Gemeente had in haar aanbod van 20 februari 2002 een perceel aangeboden dat weliswaar niet in het gebied tussen de Nieuweweg en de denkbeeldig door te trekken Pastoor Koopmanweg lag, maar dat wel in het gebied Dirksz Admiraal lag tegen een lage prijs. [X] vorderde schadevergoeding van € 67.193,65, stellende dat de Gemeente tekortgeschoten was in haar verplichtingen. Het hof heeft besloten een comparitie van partijen te gelasten om verdere toelichting te vragen op de gemaakte afspraken en de communicatie tussen partijen. De comparitie zal ook worden benut om de mogelijkheid van een schikking te onderzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer gerechtshof : 200.205.713/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/231507/HA ZA 15-604
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 januari 2018
inzake
[X] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.W.J. Hijnen te Beverwijk,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DEN HELDER,
zetelend te Den Helder,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.L. Loeb te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en de Gemeente genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 11 november 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 17 augustus 2016, gewezen tussen [X] als eiser en de Gemeente als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord, met productie;
- akte uitlating productie, tevens akte overlegging producties van [X] ;
- akte uitlating producties van de Gemeente.
Tenslotte is arrest gevraagd
[X] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, alsnog - uitvoerbaar bij voorraad - toewijzing van zijn vorderingen en veroordeling van de Gemeente tot terugbetaling van hetgeen [X] op grond van het bestreden vonnis heeft betaald, met beslissing over de proceskosten, inclusief rente en nakosten. De Gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, inclusief nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, met dien verstande dat de Gemeente met betrekking tot de hierna te noemen brief van 17 april 2002 heeft aangevoerd dat de exacte inhoud daarvan haar niet (meer) bekend is. Het hof zal de op die brief betrekking hebbende vaststelling daaraan aanpassen. De aldus aangepaste feiten dienen ook het hof tot uitgangspunt en zijn de volgende.
2.2.
[X] , [A] (hierna: [A] ), [B] (hierna: [B] ) en [C] (hierna: [C] ) waren eigenaar van een perceel grond aan de [adres] , gelegen nabij de Nieuweweg en de Doggersvaart.
2.3.
In het kader van een binnen de Gemeente te realiseren Rijksinrichting voor Jeugdigen is de Gemeente met [X] , [A] , [B] en [C] bij overeenkomst van 16 januari 1998 een grondruil overeengekomen. In deze overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“- Ruil van grond met gesloten beurs waarbij de gemeente van [X] c.s. verkrijgt de op bijgevoegde situatietekening nummer [nummer ] , “grondruil Doggersvaart\Nieuweweg” de dato 05-01-98 met een streeparcering bij benadering aangegeven grond gelegen aan de [adres] ter grootte van circa 5.500 m2 en [X] c.s. van de gemeente verkrijgt de op bijgevoegde situatietekening met een ruitarcering bij benadering aangegeven grond gelegen aan de Doggersvaart ter grootte van circa 6.600 m2;
(…)
- [X] c.s. zijn gerechtigd om onder voorbehoud van goedkeuring van een noodzakelijk te volgen procedure in het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening op de door middel van ruil met gesloten beurs van de gemeente te verkrijgen grond aan de Doggersvaart een vijftal (bedrijfs)woningen plus bijbehorende bedrijfsbebouwing te realiseren;”
De overeenkomst is volledig uitgevoerd.
2.4.
Bij brief van 16 januari 1998 heeft de Gemeente het volgende aan [X] en [A] meegedeeld:
“In het kader van bovengenoemde grondruil met onze gemeente, waarbij behoudens u ook de heren [B] en [C] zijn betrokken, is afgesproken dat aan u beiden gezamenlijk één perceel bouwgrond van circa 1.000 m2 door de gemeente zal worden aangeboden tegen een overeengekomen vaste grondprijs van f 125,-- per m2 inclusief omzetbelasting en exclusief kosten koper. De onderhavige grond is gelegen in het bestemmingsplan Dirksz Admiraal (voormalige gronden Van Haaster) ergens in het gebied dat is gelegen tussen de Nieuweweg en de -in de toekomst- denkbeeldig door te trekken Pastoor Koopmanweg. Hierbij is geen sprake van een verplichte afname van de bouwgrond uwerzijds, doch slechts van de mogelijkheid hiertoe.
De betreffende kavel bouwgrond zal schriftelijk door de gemeente worden aangeboden op een moment dat het de gemeente schikt. Dat wil zeggen nadat de gemeente het betreffende gebied of een gedeelte ervan heeft ontsloten door middel van bouw- en woonrijpmaken. Wij stellen hierbij nadrukkelijk dat het moment van de start van het bouw en woonrijp maken en de grootte van het gebied dat hierbij betrokken is, louter wordt bepaald door de gemeente.
Nadat aan u door ons een schriftelijke grondaanbieding is gedaan, heeft u, te rekenen vanaf de datum van deze grondaanbieding, maximaal een half jaar de tijd om deze te accepteren. Na deze termijn vervalt de grondaanbieding.”
2.5.
Bij brief van 20 februari 2002 heeft de Gemeente onder verwijzing naar de brief van 16 januari 1998 aan [X] en [A] een perceel grond te koop aanboden op het bedrijventerrein Dirksz-Admiraal-zuid.
2.6.
Bij brief van 17 april 2002 hebben [A] en [X] het aanbod geweigerd.
2.7.
Vervolgens hebben [X] en de Gemeente een aantal besprekingen gevoerd.
2.8.
Bij brief van 18 juli 2002 aan [X] heeft de Gemeente het volgende meegedeeld:
“Bij uw brieven van 17 april 2002 en van 7 juni 2002 reageert u op de aanbieding van ons college tot gezamenlijke verkoop aan u en aan de heer [A] van 1.000 m2 grond in het gebied Dirksz Admiraal.
Naar aanleiding van uw brieven heeft op 10 juli jl. een bespreking plaatsgevonden met het lid van ons college, de heer [wethouder] . In die bespreking zijn de volgende afspraken gemaakt.
1. U en de heer [A] heeft onder voorwaarden aangeboden af te zien van uw (gezamenlijk) recht op koop van bouwgrond op het bedrijventerrein Dirksz Admiraal zuid, zoals is geformuleerd in de brief van 16 januari 1998.
2. In ruil daarvoor wenst u en de heer [A] - ieder afzonderlijk - het recht op koop van een kavel grond van ca. 600 m2 voor de bouw van 2 x twee-onder-een-kap-woningen of van een vrijstaande woning per kavel:
a. in het gebied Dirksz. Admiraal in ruime zin, waarbij u uw voorkeur heeft uitgesproken voor kavels in het zuid-westelijk deel nabij de wijk Nieuw Den Helder-zuidoost, en
b. tegen de verkoopprijs/marktprijs, zoals die op het moment van verkoop geldend is.
3. Ofschoon door/namens ons college terzake nadrukkelijk geen toezeggingen zijn gedaan, zullen wij de mogelijkheden ad. 2. op de kortst mogelijke termijn onderzoeken.
4. De termijn van zes maanden, bedoeld in de eerdergenoemde brief van 1998, wordt verlengd met drie maanden, dus tot 20 december 2002.
5. Alhoewel u en de heer [A] te kennen hebben gegeven zich niet te kunnen verenigen met de grondaanbieding van 20 februari 2002 (verzonden 20 maart 2002) is namens ons overwogen dat door de gemeente voldaan kan worden aan (de letterlijke interpretatie van) de brief uit 1998 en wel door het aanbieden van 1.000 m2 grond, oostelijk van de (doorgetrokken) Pastoor Koopmanweg, waarbij mede is overwogen de discrepantie tussen enerzijds de krachtens het geldende bestemmingsplan ter plaatse toegestane bouwhoogte en anderzijds de voor dit gebied beperkte bouwhoogte, die voortkomt uit de afspraak die terzake gemaakt is tussen de gemeente en het Rijk in verband met de bouw en exploitatie van de Rijksinrichting voor Jongeren.
Zonder tegenbericht van u gaan wij er van uit dat u instemt met de vorenstaande conclusies. Ondertussen onderzoeken wij de mogelijkheden ad.2. en zullen wij u zo spoedig mogelijk nader berichten. Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de vorengenoemde contactpersoon. De heer [A] ontvangt van ons brief met dezelfde inhoud.”
2.9.
Bij brief van 7 oktober 2002 heeft de Gemeente aan [X] meegedeeld dat er terzake de beschikbaarstelling van bouwgrond op het bedrijventerrein Dirksz Admiraal nog geen concrete uitwerking voor het bedoelde zuidwestelijk gedeelte van het terrein is ontwikkeld en dat zij dus nog niet nader kan ingaan op punt 2 van haar brief van 18 juli 2002. Daarnaast heeft de Gemeente verzocht om schriftelijk van [X] te vernemen met betrekking tot de afspraken, zoals verwoord in de brief van de Gemeente van 18 juli 2002.
2.10.
Bij brief van 21 oktober 2002 hebben [X] en [A] het volgende aan de Gemeente meegedeeld:
“Onherroepelijk uitgangspunt inzake bovengenoemd onderwerp is uw brief van 16 januari 1998, nummer [nummer ] . Uw grondaanbieding van 20 februari 2002 voldoet hier niet aan, is hier niet mee in overeenstemming en voor ons dus niet acceptabel. Dit hebben wij u bij brief van 17 april 2002 meegedeeld. Op 10 juli 2002 heeft over deze problematiek een bespreking plaatsgevonden met wethouder [wethouder] .
U heeft naar aanleiding van deze bespreking een vijftal conclusies getrokken, welke door uw College zijn verwoord in een aan ons gerichte brief van 18 juli 2002, nummer [nummer ] .
Bij uw schrijven van 7 oktober 2002 vraagt u ons thans in hoeverre wij ons met uw getrokken conclusies kunnen verenigen. Naar aanleiding van dit verzoek delen wij u het volgende mede.
Het gestelde onder de punten 1,2 en 3 in uw brief van 18 juli 2002 is overeenkomstig hetgeen besproken is.
Voor punt 4 geldt weliswaar hetzelfde, maar de genoemde termijn van verlenging is thans niet meer aan de orde omdat, zoals u het in uw brief van 7 oktober 2002 stelt, er nog -steeds- geen concrete stedenbouwkundige uitwerking van het zuid-westelijk gedeelte van Dirksz Admiraal (Zuid) heeft plaatsgevonden.
Bovendien is de grondaanbieding waarop de termijn van verlenging van toepassing is voor ons niet acceptabel.
Op dit moment is dan ook nog steeds uw aan ons gerichte brief van 16 januari 1998 uitgangspunt
Punt 5 van uw brief is, zeker op dit moment, niet aan de orde.
Overigens is dit een overweging welke alleen door u getrokken is.”
2.11.
Bij brief van 24 december 2002 heeft de Gemeente onder meer het volgende aan [X] meegedeeld:
“Naar aanleiding van uw brief van 21 oktober 2002, die mede is ondertekend door de heer [A] , en waarin u reageert op onze brief van 7 oktober 2002, delen wij u het volgende mee.
In onze brief van 7 oktober 2002 hebben wij uw expliciete instemming gevraagd met hetgeen is afgesproken op 10 juli jl. en door ons is verwoord in de brief aan u beiden van 18 juli jl. Wij hebben daarbij reeds opgemerkt dat wij op dat moment (7 oktober 2002) nog niet nader konden ingaan op hetgeen in punt 2 van onze brief van 18 juli was aangegeven.
Voor wat de verkaveling - en prijsvorming - van de grond in het gebied Dirksz Admiraal zuid betreft, kunnen wij u ook nu niet meer concrete informatie verstrekken. En om deze reden kunnen wij u en de heer [A] ook thans nog geen concrete grondaanbieding (als bedoeld in lid 2 van de brief van 18 juli 2002) voorleggen. In verband hiermee is de genoemde termijn van 20 december 2002 dan ook niet meer relevant. Zodra mogelijk komen wij nader op deze aangelegenheid terug.”
2.12.
Nadat de gemachtigde van [X] in 2013 bij de Gemeente navraag had gedaan over de stand van zaken heeft de Gemeente bij brief van 25 juli 2013 onder meer het volgende aan [X] meegedeeld:
“Naar aanleiding van de brief van 16 januari 1998 (…) berichten wij u als volgt.
In voornoemde brief is afgesproken dat een perceel bouwgrond van ca. 1.000 m2 door de gemeente aan u en de heer [A] zal worden aangeboden tegen een overeengekomen vaste grondprijs van f125,-- per m2 (€56,72) inclusief omzetbelasting en exclusief kosten koper. Tevens zijn er diverse gesprekken met u gevoerd. Tijdens de gesprekken heeft u aangegeven dat u niet meer met de andere partij een gezamenlijk perceel wenst. Hierin komen wij u tegemoet en bieden u en de andere partij beiden een kavel aan van ca. 500 m2. De aangeboden grond is volgens de inhoud van bovengenoemde brief gelegen in het bestemmingsplan Dirksz Admiraal (voormalige gronden Van Haaster) ergens in het gebied dat is gelegen tussen de Nieuweweg en de -in de toekomst- denkbeeldig doorgetrokken Pastoor Koopmanweg. In de brief is voorts aangegeven dat het geen verplichte afname van de bouwgrond betreft doch slechts de mogelijkheid hiertoe. Vanwege het feit dat op voornoemd perceel geen grond meer in aanmerking komt voor uitgifte, zijn wij bereid het, op bijgaande tekening met arcering aangegeven, perceel grond op het bedrijventerrein De Dogger (bestemmingsplan De Dogger Zuid West 2010) aan u te verkopen en wel onder de hierna volgende condities, opmerkingen en bepalingen.”
2.13.
Bij brief van 31 juli 2013 aan de Gemeente heeft [X] onder meer meegedeeld dat van de zijde van de Gemeente sprake is van een toerekenbare tekortkoming doordat zij het in de brief van 16 januari 1998 genoemde terrein niet meer kan aanbieden en is de Gemeente terzake in gebreke gesteld. Daarnaast heeft [X] een voorstel gedaan, inhoudende dat de Gemeente haar verplichtingen afkoopt voor een bedrag van € 33.000,-.
2.14.
Bij brief van 5 september 2013 heeft de Gemeente aan [X] de ingebrekestelling en schadeplichtigheid betwist en meegedeeld dat zij niet ingaat op het voorstel van een afkoopsom. Daarnaast heeft zij het aanbod in haar brief van 25 juli 2013 gehandhaafd.
2.15.
Bij brief van 12 december 2013 heeft [X] nogmaals aan de Gemeente meegedeeld het aanbod niet te accepteren omdat het in strijd is met de overeenkomst als vastgelegd in de brief van 16 januari 1998. Daarnaast heeft [X] een voorstel gedaan, inhoudende dat de Gemeente haar verplichtingen afkoopt voor een bedrag van € 30.000,-.
2.16.
Vervolgens hebben er wederom besprekingen plaatsgevonden tussen [X] en de Gemeente.
2.17.
Bij brief van 2 april 2014 heeft de Gemeente onder meer het volgende aan [X] meegedeeld:
“Op 5 maart 2014 heeft er in aanwezigheid van u en de heer [D] een gesprek plaatsgevonden met mevrouw [E] , mevrouw [F] en de heer [G] van de gemeente Den Helder.
Tijdens dit gesprek is u, onder voorbehoud toestemming college, een voorstel gedaan voor een woon/werkkavel van ca. 500 m2 tegen de afgesproken prijs van € 56,72 per m2 incl. BTW.
U heeft aangegeven nog enige bedenktijd te willen hebben, aangezien u mogelijk een grotere kavel wil aankopen dan de ca. 500 m2. De gemeente heeft toen direct kenbaar gemaakt dat voor het meerdere boven de 500 m2 de reguliere verkoopprijs wordt gehanteerd van € 154,-- per m2 excl. BTW en excl. kosten koper. Afgesproken dat u binnen twee weken hierover zou berichten.
Op 19 maart 2014 verzoekt u opnieuw om een gesprek. Dit gesprek heeft 24 maart 2014 plaatsgevonden tussen u, mevrouw [E] en mevrouw [F] .
U heeft tijdens dit gesprek te kennen gegeven dat u van mening bent dat in verband met redelijkheid en billijkheid u een aanbod wenst van 620 m2 tegen de gereduceerde prijs van € 56,72 per m2 incl. BTW. Er is toen afgesproken dat wij dit intern zouden bespreken.
Op 1 april 2014 heeft mevrouw [F] telefonisch contact met u opgenomen en aangegeven dat het aanbod van € 56,72 per m2 incl. BTW alleen van toepassing is op de ca. 500 m2 (vanuit de afspraak uit 1998) en dat u voor de resterende ca. 120 m2 de reguliere verkoopprijs dient te voldoen t.w. € 154,-- per m2 excl. BTW. Tevens is u medegedeeld dat wij u dit aanbod nog schriftelijk zullen doen toekomen, vandaar onderstaand aanbod.”
2.18.
Bij brief van 12 mei 2014 heeft [X] aan de Gemeente meegedeeld dat de grondaanbieding niet in overeenstemming is met hetgeen in het verleden is afgesproken. [X] heeft vervolgens de aanbieding van 520 m2 bouwgrond geaccepteerd en aangegeven de overige 100 m2 niet te willen kopen.
2.19.
De Gemeente heeft vervolgens haar aanbod aangepast en bij brief van 26 mei 2014 een kavel van 500 m2 aan [X] aangeboden.
2.20.
Bij brief van 23 juni 2014 heeft [X] aangegeven dit aanbod niet te aanvaarden omdat het aanbod niet conform de afspraak is (500 m2 bouwgrond) zoals neergelegd in de overeenkomst van 16 januari 1998. Daarnaast heeft [X] mediation voorgesteld omdat naar zijn mening een impasse tussen partijen was ontstaan.
2.21.
Bij brief van 16 juli 2014 heeft de Gemeente geantwoord dat het bebouwingspercentage van de kavel, zoals gebruikelijk, 70% bedraagt, mediation van de hand gewezen en meegedeeld dat de onderhandelingen door het niet accepteren van het aanbod van 26 mei 2014 zijn afgebroken, waarmee het aanbod uit de brief van 16 januari 1998 is vervallen.
2.22.
Bij brief van 30 september 2014 aan de Gemeente heeft [X] een laatste aanbod gedaan, te weten betaling door de Gemeente van € 24.000,- tegen finale kwijting. De Gemeente heeft dit aanbod afgewezen bij brief van 14 november 2014.
2.23.
Bij brief van 8 mei 2015 heeft de raadsman van [X] de Gemeente aansprakelijk gesteld voor de door [X] geleden en te lijden schade.
2.24.
Bij brief van 26 mei 2015 aan [X] heeft de Gemeente de aansprakelijkheid betwist.

3.Beoordeling

3.1.1. [X] heeft in eerste aanleg - na eisvermindering - gevorderd de Gemeente te veroordelen tot betaling van € 67.193,65, vermeerderd met rente, met beslissing over de proceskosten.
[X] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat de Gemeente is tekortgeschoten in de nakoming van haar toezeggingen uit hoofde van de brief van 16 januari 1998, met name haar verplichting om [X] een perceel aan te bieden in het gebied gelegen tussen de Nieuweweg en de - in de toekomst - denkbeeldig door te trekken Pastoor Koopmanweg. In de brief van de Gemeente van 25 juli 2013 schrijft zij immers dat zij in dit gebied geen perceel meer kan aanbieden. De Gemeente is gehouden tot vergoeding van de schade van € 67.193,65 die [X] hierdoor heeft geleden. Omdat de percelen die de Gemeente [X] vervolgens wél heeft aangeboden onvoldoende compensatie boden, was [X] niet gehouden één daarvan af te nemen. Het voorgaande brengt tevens met zich dat de Gemeente ten koste van [X] ongerechtvaardigd is verrijkt, aldus nog steeds [X] .
3.1.2. De Gemeente heeft het verweer gevoerd dat zij met haar aanbieding van 20 februari 2002 aan [X] een perceel heeft aangeboden als bedoeld in de brief van 16 januari 1998. Een beroep door [X] op gebrekkigheid van dit aanbod dan wel het uitblijven van een nadere aanbieding, stuit bovendien af op schending door [X] van de klachtplicht dan wel verjaring. Voor zover met de aanbieding van 20 februari 2002 al geen aanbod als bedoeld in de brief van 16 januari 1998 is gedaan, heeft de Gemeente middels de aanbiedingen van 25 juli 2013, 2 april 2014 en 26 mei 2014 voldaan aan haar verplichtingen (ook al was het perceel in die aanbiedingen niet gelegen in het gebied als bedoeld in de brief van 16 januari 1998). Daarbij is de Gemeente [X] tegemoetgekomen door op zijn verzoek en in afwijking van de brief van 16 januari 1998, een perceel aan hem alleen aan te bieden (in plaats van aan hem en [A] gezamenlijk). De Gemeente is voorts niet in verzuim geraakt, omdat [X] haar niet in gebreke heeft gesteld. Uiterst subsidiair dient eventuele schade voor rekening van [X] zelf te blijven (artikel 6:101 BW); [X] heeft de Gemeente niet eerder aangesproken waardoor er in 2013 geen perceel meer in het overeengekomen gebied beschikbaar was, aldus nog steeds de Gemeente.
3.1.3. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen onder veroordeling van [X] in de proceskosten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het perceel in het aanbod van 20 februari 2002 (van 1000 m2 voor € 56,72 (= fl. 125,-) per m2 inclusief btw exclusief kosten koper) weliswaar niet was gelegen in het gebied als genoemd in de brief van 16 januari 1998, maar dat het perceel in dit gebied zou moeten liggen was niet de kern van de afspraak. Voldoende was dat het perceel was gelegen in het gebied Dirksz Admiraal tegen voormelde (lage) prijs. Nu het aangeboden perceel wél in dit gebied lag, heeft de Gemeente door middel van het aanbod van 20 februari 2002 voldaan aan haar aanbiedingsverplichting. Bovendien heeft de Gemeente voldaan aan deze verplichting door het aanbieden van een alternatief perceel voor de vaste lage prijs in haar brieven van 25 juli 2013, 2 april 2014 en 26 mei 2014. [X] heeft niet toereikend toegelicht dat deze aanbiedingen onvoldoende compensatie boden (voor de voor [X] in financieel opzicht ongunstige grondruil van 16 januari 1998), mede in het licht van de waardevermeerdering van grond sinds 1998 en het gegeven dat de Gemeente bereid was mee te werken aan het aanbieden van het perceel aan [X] alleen (in plaats van aan hem en [A] gezamenlijk). Uit het voorgaande volgt evenzeer dat de Gemeente niet ongerechtvaardigd ten opzichte van [A] is verrijkt, aldus nog steeds de rechtbank.
3.1.4. De grieven zijn gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van de vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
3.2.1. Het hof ziet aanleiding een comparitie van partijen te gelasten teneinde nader te worden in geïnformeerd. Het hof zal partijen bij de comparitie onder meer een nadere toelichting door beide partijen vragen op de volgende kwesties:
- het moment van opeisbaarheid van de verbintenis tot het doen van een aanbod door de Gemeente als bedoeld in de brief van 16 januari 1998 (met oog op het beroep op verjaring door de Gemeente);
- hetgeen is besproken tijdens de bespreking op 10 juli 2002 (waarbij onder meer aanwezig [wethouder] (wethouder Den Helder), [X] en [A] ), met name met betrekking tot het (eventuele) afzien door [X] en [A] van hun (gezamenlijke) recht op koop van een perceel als bedoeld in de brief van 16 januari 1998, onder verkrijging door [X] en [A] (ieder afzonderlijk) van een recht van koop van een perceel van circa 600 m2 voor de bouw van twee maal een twee-onder-een-kap-woningen of van een vrijstaande woning per kavel (zie de brief van 18 juli 2002, rechtsoverweging 2.8).
3.2.2. Volgens de brief van [X] aan de Gemeente van 7 juni 2002 heeft [X] bij brief van 17 april 2002 op het aanbod van de Gemeente bij brief van 20 februari 2002 gereageerd. Het hof verzoekt
[X]zijn brief aan de Gemeente van 17 april 2002 over te leggen (uit de uitlating van mr. Hijnen volgens het proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg (pagina 4 bovenaan) leidt het hof af dat [X] over deze brief beschikt).
3.2.3. Het hof verzoekt
de Gemeenteervoor te zorgen dat bij de comparitie zo mogelijk medewerkers van de Gemeente aanwezig zullen zijn die betrokken waren bij het maken van de afspraken van 16 januari 1998 en bij het doen van de aanbiedingen op 20 februari 2002, 25 juli 2013, 2 april 2014 en 26 mei 2014 en de hierop volgende communicatie tussen partijen. Bij de comparitie zal
de Gemeenteonder meer worden gevraagd om een nadere toelichting op hetgeen [E] (Gemeente) volgens het proces-verbaal van comparitie toen heeft verklaard, namelijk
“Oorspronkelijk zou inderdaad een stuk grond tussen de Nieuweweg en de - in de toekomst - denkbeeldig door te trekken Pastoor Koopmanweg de Gemeente in ruil worden aangeboden. Door de bouw van de jeugdgevangenis was deze ruil niet meer mogelijk. Ik geef toe dat een en ander niet logisch is opgenomen in de brief van 16 januari 1998, want het was toen al bekend dat de jeugdgevangenis zou komen op voormelde stuk grond tussen de Nieuweweg en de - denkbeeldig doorgetrokken – Pastoor Koopmanweg. Ik weet niet hoe men destijds binnen de Gemeente hiertoe is gekomen.”Dit citaat wekt de indruk dat van meet af aan duidelijk was dat de Gemeente geen perceel zou kunnen aanbieden in het gebied tussen de Nieuweweg en de denkbeeldig doorgetrokken Pastoor Koopmanweg.
3.2.4. De comparitie zal tevens worden benut om de mogelijkheid van een schikking te beproeven.

4.Beslissing

Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon respectievelijk, voor zover partijen rechtspersoon zijn, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun advocaten, tot het hiervoor onder 3.2 omschreven doel, zullen verschijnen in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op nader te bepalen datum en tijdstip;
bepaalt dat de advocaat van [X] uiterlijk op de rol van 20 februari 2018 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van maart, april en mei 2018 aan het hof dient te verzoeken een datum te bepalen voor het houden van de comparitie;
verzoekt partijen eventuele producties uiterlijk twee weken voor de comparitie te doen toekomen aan de wederpartij en het hof;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.R. van Harinxma thoe Slooten, C.M. Aarts en J.C.W. Rang, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.