In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen DHL en Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg (BPF). Het hof heeft het vonnis van de eerste rechter vernietigd en de vordering van BPF tot betaling van pensioenpremies over de jaren 2010 en 2011 toegewezen. De zaak betreft een complexe juridische strijd over de toewijsbaarheid van vorderingen van BPF en de vraag of DHL recht heeft op terugbetaling van eerder betaalde bedragen. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen op 19 januari 2016 en 20 juni 2017, waarin het hof al oordeelde dat de vorderingen van BPF voor de jaren 2010 en later toewijsbaar zijn. In het tweede tussenarrest werd ook geoordeeld dat BPF recht heeft op wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. DHL had in haar antwoordakte verzocht om terug te komen op deze bindende eindbeslissingen, maar het hof wees dit verzoek af. Het hof oordeelde dat de vordering van BPF over de jaren 2010 en 2011 een bedrag van € 1.849.347,76 betreft. Tevens werd vastgesteld dat DHL eerder een bedrag van € 4.562.393,54 had voldaan ter voldoening van het eerdere vonnis. Het hof compenseerde de proceskosten tussen partijen en veroordeelde DHL tot betaling aan BPF van het toegewezen bedrag, met wettelijke rente vanaf de dag van betaling. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rechters in het openbaar.