ECLI:NL:GHAMS:2018:2229

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
200.220.981/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing van de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders inzake klacht tegen gerechtsdeurwaarder

In deze zaak heeft klaagster hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De klacht van klaagster tegen de gerechtsdeurwaarder was eerder door de voorzitter als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster heeft op 10 augustus 2017 een beroepschrift ingediend, maar de gerechtsdeurwaarder heeft geen verweerschrift ingediend. Tijdens de openbare zitting op 13 juni 2018 zijn zowel klaagster als de gerechtsdeurwaarder niet verschenen. Het hof heeft vervolgens de ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep beoordeeld. Volgens artikel 39 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet kan tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer tot afwijzing van een klacht binnen veertien dagen verzet worden gedaan. Aangezien klaagster niet binnen deze termijn heeft gereageerd, oordeelt het hof dat zij niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. De beslissing van het hof is op 3 juli 2018 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.220.981/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/615490 DW RK 16/1025
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 3 juli 2018
inzake
[klaagster],
wonend te [plaats],
appellante,
tegen
mr. [naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. [naam].

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 10 augustus 2017 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de plaatsvervangend-voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) als bedoeld in artikel 39 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) van 8 augustus 2017.
1.2.
De plaatsvervangend-voorzitter van de kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) als kennelijk ongegrond afgewezen.
1.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid een verweerschrift bij het hof in te dienen.
1.4.
Het hof heeft de zaak, waar het betreft de ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 juni 2018. Klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep

3.1.
Klaagster heeft bij brief van 16 september 2016, ingekomen op 19 september 2016, bij de kamer een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. De plaatsvervangend-voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 8 augustus 2017 de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen. Tegen die beslissing is klaagster nu in hoger beroep gekomen.
3.2.
Ingevolge artikel 39 lid 2 Gdw kan tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer tot afwijzing van een klacht binnen veertien dagen na de dag van verzending van de kennisgeving schriftelijk verzet worden gedaan bij de kamer. Tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer staat geen ander rechtsmiddel open.
3.3.
Op grond van het bovenstaande moet worden geoordeeld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep.
3.4.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de plaatsvervangend-voorzitter van de kamer van 8 augustus 2017.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2018 door de rolraadsheer.