ECLI:NL:GHAMS:2018:2217
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid hoger beroep in een alimentatiezaak met betrekking tot kinderalimentatie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een alimentatiekwestie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg niet op de zitting van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2010 gereageerd. De vrouw, verweerder in hoger beroep, had een verzoek ingediend voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, welke door de rechtbank was toegewezen. De man heeft op 14 september 2017 hoger beroep ingesteld, maar het hof moest beoordelen of dit tijdig was gebeurd. Volgens artikel 806 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet hoger beroep binnen drie maanden na betekening van de beschikking worden ingesteld. Het hof constateerde dat de man niet in de procedure was verschenen en dat niet duidelijk was of hij een afschrift van de beschikking had ontvangen. De betekening van de beschikking had niet in persoon plaatsgevonden, maar was aan zijn adres verzonden. Het hof oordeelde dat de man verantwoordelijk was voor de juistheid van zijn adresgegevens en dat de betekening rechtsgeldig was. Hierdoor was de beroepstermijn voor de man op 7 juni 2010 aangevangen, en aangezien hij pas in 2017 in hoger beroep kwam, verklaarde het hof hem niet-ontvankelijk in zijn beroep.