ECLI:NL:GHAMS:2018:2215

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
23-003500-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorhanden hebben van een geladen pistoolmitrailleur met munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van een geladen pistoolmitrailleur en munitie. De feiten vonden plaats op 12 juni 2017, toen de verdachte samen met een medeverdachte in een auto reed. Na een melding van een spookrijder troffen politieagenten de auto aan op de vluchtstrook van de A10 in Amsterdam. In de auto werd een rugtas aangetroffen die een pistoolmitrailleur van het merk CZ model 61 (Skorpion) en 19 patronen bevatte. De verdachte ontkende kennis te hebben van het wapen en de munitie, maar het hof oordeelde dat zijn verklaring ongeloofwaardig was. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de tenlastelegging en vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, waarbij een gevangenisstraf van 14 maanden werd opgelegd. Het hof overwoog dat het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen vormt. De verdachte werd ook veroordeeld tot verbeurdverklaring van de rugtas en de wapens.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003500-17
datum uitspraak: 2 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-654069-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
postadres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 april 2018 en 18 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 12 juni 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een wapen van categorie II, te weten een pistoolmitrailleur van het merk CZ en model 61 (Skorpion) voorhanden heeft gehad;
2:hij op of omstreeks 12 juni 2017 te Amsterdam, tezamen in vereniging met een ander, althans alleen, munitie van categorie III, te weten 19, in elk geval een of meer, patronen, kaliber 7,65 mm Browning, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan zal beroep worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van beide ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken en heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat niet (overtuigend) kan worden bewezen dat de verdachte geweten heeft van de aanwezigheid van een vuurwapen (met munitie) in de auto waarin hij zat. Immers, onvoldoende kan worden vastgesteld dat het vuurwapen zodanig in het zicht van de verdachte heeft gelegen dat hij dit moet hebben gezien noch kan het aangetroffen wapen op enigerlei andere wijze met de verdachte in verband worden gebracht. De foto’s in het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2018 geven, gelet op de uiterlijke kenmerken van de tas, een vertekend beeld. Het betreft een slappe rugzak die onmogelijk zo rechtop kan zijn blijven staan als gesuggereerd wordt op de foto’s, aldus de raadsman.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Op 12 juni 2017 troffen politieambtenaren na een verkregen melding van een spookrijder omstreeks 01.00 uur op de vluchtstrook van de ringweg A10 te Amsterdam een personenauto – een Audi A6 – aan die met de neus stond in de richting van het tegemoetkomende verkeer. In de directe nabijheid stonden [medeverdachte] en de verdachte die zojuist als bestuurder respectievelijk bijrijder uit het voertuig waren gestapt. Hoofdagent [verbalisant] voerde in de Audi een onderzoek uit en trof op de bodemplaat, vrijwel onmiddellijk vóór het zitvlak van de bijrijdersstoel een rugtas aan. De rits van de tas was geopend. Het zicht in de tas werd gedeeltelijk belemmerd door twee collen die bovenop de tas lagen, maar deze bedekten niet de gehele inhoud van de tas. Toen [verbalisant] met een zaklamp in het voertuig scheen en met zijn lichaam over de zitting van de bijrijdersstoel boog zag hij, zonder de collen te verplaatsen, in de tas een houten handvat en een trekker. De rugtas bleek een pistoolmitrailleur van het merk CZ model 61 (Skorpion), met daarin 19 patronen van het kaliber 7,65 mm Browning, te bevatten.
Vast staat verder dat de verdachte op 11 juni 2017 omstreeks 23.00 uur op de bijrijdersstoel van de Audi heeft plaatsgenomen. Hij heeft daar naar zijn zeggen een trui (het hof begrijpt: de collen) zien liggen die tegen zijn stoel aan lag(en). Hij is vervolgens met [medeverdachte] gaan rijden en is niet uitgestapt totdat hij in de auto (omstreeks 01.00 uur) stilstond op de snelweg. Gedurende de rit heeft niemand iets in de auto ‘gegooid’; de verdachte was alleen met [medeverdachte] . Die laatste is de enige (vaste) gebruiker van de Audi. Hij heeft gezegd dat hij de tas voor het eerst heeft gezien toen de verdachte in de auto zat.
De verdachte heeft verklaard dat hij de rugtas niet heeft gezien en niet op de hoogte was van de aanwezigheid van het wapentuig in de auto. Het hof is van oordeel dat die verklaring volstrekt ongeloofwaardig is. Dat oordeel berust op het volgende.
Op 31 mei 2018 heeft [verbalisant] een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarbij hij foto’s heeft gevoegd. Op die foto’s is een nabootsing te zien van de situatie die op 12 juni 2017 door hem is aangetroffen, waaronder foto 1:
Op deze foto is waar te nemen dat de recht overeind staande rugtas direct voor de stoel van de bijrijder is geplaatst en op een dusdanige wijze dat het redelijkerwijs uitgesloten moet worden geacht dat de verdachte gedurende de ongeveer twee uur die hij op deze stoel gezeteld was niet (doorlopend) heeft bemerkt dat de rugtas tussen zijn benen stond, ook als de verdachte, zoals de raadsman heeft gesteld, op onderuit gezakte wijze heeft gezeten.
Het hof ziet in de opmerkingen van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep geen enkele reden om aan te nemen dat de nabootsing van [verbalisant] geen waarheidsgetrouwe weergave vormt van de feitelijke situatie die [verbalisant] op 12 juni 2017 heeft aangetroffen. Met name onderschrijft het hof niet het argument dat de rugtas, die ter terechtzitting hoger beroep als stuk van overtuiging is getoond, dermate slap is dat deze simpelweg niet overeind kan staan op de wijze die op de foto’s is te zien. Het hof heeft ter terechtzitting het tegendeel proefondervindelijk vastgesteld.
Nu de geladen pistoolmitrailleur voor de verdachte letterlijk tussen zijn benen voor het grijpen lag, [medeverdachte] – de enige vaste gebruiker van de Audi – de rugtas pas voor het eerst heeft gezien toen de verdachte in de auto zat, en er gedurende de rit niemand iets in de auto heeft gegooid, concludeert het hof dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die tas met inhoud heeft meegebracht en hij daarvan de bezitter was. Hij was zich dus ook volledig bewust van de aanwezigheid van de geladen pistoolmitrailleur in de Audi.
Het hof acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen op de wijze als na te melden. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij op 12 juni 2017 te Amsterdam een wapen van categorie II, te weten een pistoolmitrailleur van het merk CZ en model 61 (Skorpion) voorhanden heeft gehad;
2:hij op 12 juni 2017 te Amsterdam munitie van categorie III, te weten 19 patronen, kaliber 7,65 mm Browning, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft, in geval van een bewezenverklaring, verzocht om de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan die van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen pistoolmitrailleur met 19 patronen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen.
Het hof heeft gelet op de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen voor het bezit van een automatisch vuurwapen plegen te worden opgelegd. Die hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt een gevangenisstraf van 9 maanden genoemd. Die straf neemt het hof tot uitgangspunt. In dit geval zal het hof echter een hogere straf opleggen. Dit wordt allereerst gerechtvaardigd door het feit dat het vuurwapen was geladen was met 19 patronen en de verdachte het voorhanden had op de openbare weg. Het hof ziet – met de rechtbank – in de omstandigheden voorafgaand aan de aanhouding van de verdachte en de wijze waarop het vuurwapen in de auto is aangetroffen aanleiding om verder ten nadele van de verdachte af te wijken van voormeld uitgangspunt. Het hof doelt meer specifiek op de omstandigheid dat de verdachte en zijn medeverdachten zich vóórdat de Audi op de snelweg tot stilstand was gekomen, in een conflict met inzittenden van twee andere voertuigen hebben bevonden. De situatie was dermate dreigend dat de bestuurder van de auto waarin de verdachte zich bevond, zich genoodzaakt zag om op de snelweg om te keren en tegen het verkeer in van de rivalen weg te rijden. Eén medeverdachte heeft tijdens dit conflict vanuit één van de twee voertuigen van de rivalen de loop van een wapen op zich gericht gezien. Indien men, zoals de verdachte, in een dergelijke situatie een geladen pistoolmitrailleur ‘voor het grijpen’ heeft, is het risico op een gewelddadige escalatie geenszins denkbeeldig. Dat de verdachte dit risico (mede) in het leven heeft geroepen, wordt hem sterk aangerekend.
Het hof acht, alles afwegende, net als de rechtbank een gevangenisstraf van 14 maanden passend en geboden. Het hof zal daarvan echter een gedeelte in voorwaardelijke vorm opleggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
De bewezen feiten zijn begaan met behulp van de in beslag genomen en nog niet teruggeven rugtas. Gelet op het bovenstaande neemt het hof aan dat de tas aan de verdachte toebehoort. Daarom zal die tas, als bijkomende straf, verbeurd worden verklaard. Daarbij is in aanmerking genomen dat gevoeglijk kan worden aangenomen dat de verdachte door deze beslissing niet onevenredig wordt getroffen in zijn vermogenspositie.
Voorts is het onder 1 en 2 bewezen verklaarde begaan met betrekking tot respectievelijk een vuurwapen en 19 patronen, welke voorwerpen in beslag zijn genomen en nog niet zijn teruggegeven. Die zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een rugtas, kleur: zwart, merk: Carhartt (goednummer: 5401147).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een pistoolmitrailleur, CZ Skorpion (goednummer: 5401132);
- 19 volmantelrondneus patronen, 7.65mm Browning (goednummer 5401135).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. R. Kuiper en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2018.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[...]