ECLI:NL:GHAMS:2018:2201

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
23-004075-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van diefstal met valse sleutel en oplegging van voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen, maar heeft in hoger beroep de beslissing tot vrijspraak aangevochten. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. De zaak betreft twee diefstallen waarbij de verdachte gebruik heeft gemaakt van een valse sleutel, namelijk een pinpas en bijbehorende pincode van een kwetsbaar slachtoffer, een hoogbejaarde man met geheugenproblemen. De verdachte heeft in totaal twee keer geldbedragen van het slachtoffer gepind zonder toestemming. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die gericht zijn op behandeling van haar verslavingsproblematiek. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van haar daden op het slachtoffer. De bijzondere voorwaarden omvatten onder andere meldplicht bij de reclassering en klinische opname voor verslavingszorg.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004075-17
datum uitspraak: 2 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-665495-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
postadres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1:primair:
zij op of omstreeks 4 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 100 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en), onder haar bereik heeft gebracht door gebruik te maken van een pinpas en/of van een bijbehorende pincode, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval door middel van een valse sleutel;
subsidiair:
zij op of omstreeks 4 september 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk 50 euro, in elk geval enig geldbedrag, dat geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3:zij op of omstreeks 4 oktober 2016, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 180,00 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en), onder haar bereik heeft gebracht door gebruik te maken van een pinpas en/of van een bijbehorende pincode, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval door middel van een valse sleutel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere strafoplegging.

Bewijsoverwegingen t.a.v. het onder 1 ten laste gelegde

De verdachte heeft verklaard dat de aangever [slachtoffer] haar had verzocht om een geldbedrag van € 50,00 voor hem te pinnen, maar dat zij – zonder zijn toestemming maar wel in zijn aanwezigheid – € 100,00 heeft gepind waarvan zij € 50,00 in eigen zak heeft gestoken. De raadsman heeft zich in het verlengde daarvan op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van aangifte volgt dat de aangever aan niemand toestemming heeft gegeven om met behulp van zijn pinpas een bedrag van € 100,00 op te nemen. In dat proces-verbaal, noch in enig ander stuk uit het procesdossier kan steun worden gevonden voor de stelling dat de aangever heeft gevraagd om een bedrag van € 50,00 voor hem te pinnen. Waar voorts op de camerabeelden die van de bewuste pintransactie beschikbaar zijn niet te zien is dat de verdachte bij het pinnen in gezelschap is geweest van de aangever, wordt haar verklaring als onaannemelijk terzijde geschoven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:primair:
zij op 4 september 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 100 euro, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte het weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door gebruik te maken van een pinpas en van een bijbehorende pincode, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] en daarmee door middel van een valse sleutel;
3:zij op 4 oktober 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 180,00 euro, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte het weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door gebruik te maken van een pinpas en van een bijbehorende pincode, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] en daarmee door middel van een valse sleutel.
Hetgeen onder 1 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde levert telkens op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met dien verstande dat aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld die hierna onder a) tot en met c) zullen worden genoemd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en in het bijzonder de verslavingsproblematiek waarmee zij kampt. De raadsman heeft verzocht om te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de advocaat-generaal gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich binnen één maand twee keer schuldig gemaakt aan diefstal. Daarbij heeft zij telkens uit de woning van het slachtoffer – een hoogbejaarde man met geheugenproblemen – diens bankpas weggenomen en vervolgens bij een pinautomaat geldbedragen opgenomen. De verdachte heeft daarbij klaarblijkelijk enkel gehandeld met het oog op eigen financieel gewin en zich niet bekommerd om de gevolgen van haar handelen voor het zeer kwetsbare slachtoffer. Met haar handelwijze heeft zij niet alleen overlast en materiële schade aan de gedupeerde veroorzaakt, maar tevens het vertrouwen van het slachtoffer in de medemens – waarvan hij gelet op zijn leeftijd in toenemende mate afhankelijk is – geschaad. Dergelijke feiten kunnen bovendien bijdragen aan gevoelens van onrust in de samenleving, in het bijzonder bij ouderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 juni 2018 is zij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens diefstal, hetgeen het hof in haar nadeel weegt.
De ernst van de bewezen verklaarde feiten en de recidive van de verdachte rechtvaardigen in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof zal daartoe in dit bijzondere geval evenwel niet overgaan. Daartoe is het volgende redengevend.
Uit het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 2 mei 2017 en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte kampt met een harddrugsverslaving. De verdachte komt mede hierdoor tot het plegen van vermogenscriminaliteit. Het recidiverisico is aan de hand van een risicotaxatie-instrument door de reclassering – en het hof – als ‘hoog’ ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd om aan de verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan als bijzondere voorwaarden te verbinden dat de verdachte (a) zich moet melden bij de reclassering, (b) een ambulante behandeling moet ondergaan en (c) zich moet laten opnemen in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De verdachte, die geen vaste woon- of verblijfplaats meer heeft en naar eigen zeggen bovendien is gediagnostiseerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis, heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven de noodzaak van de voorgestelde interventies in te zien en zich bereid verklaard om hieraan haar medewerking te verlenen. Voorts heeft de verdachte toegelicht dat zij stappen heeft ondernomen om ongeveer 3 maanden opgenomen te worden in de verslavingskliniek van Brijder Verslavingszorg in Den Haag. In die stad wil zij haar leven weer opbouwen.
Op grond van het voorgaande acht het hof het van groot belang dat de verdachte wordt behandeld voor haar verslavingsproblematiek en ook anderszins hulp krijgt bij het herstructureren van haar leven. Daartoe is naar het oordeel van het hof niet alleen noodzakelijk dat die behandeling op ambulante basis plaatsvindt, zoals door de reclassering is geadviseerd, maar – mede gelet op de mededelingen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep – ook dat zij gedurende een periode van maximaal 4 maanden klinisch wordt opgenomen. Aan dit traject dient prioriteit te worden gegeven, reden waarom de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd en de verdachte – middels het stellen van bijzondere voorwaarden – ertoe wordt verplicht om aan dat traject mee te werken. De voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen
bijzondere voorwaardenniet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich meldt bij Fivoor GGZ Reclassering, zolang en zo frequent de reclassering dat noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen die haar door of namens de reclassering worden gegeven;
- dat de veroordeelde zich voor haar verslavingsproblematiek gedurende maximaal 4 (VIER) maanden, of zoveel korter als de behandelaars in overleg met de reclassering verantwoord achten, klinisch laat opnemen bij een nader door de reclassering aan te wijzen instelling voor verslavingszorg (zoals een kliniek van Brijder te Den Haag), en zich houdt aan de aanwijzingen die haar in dat kader door of namens haar behandelaars worden gegeven;
- dat de veroordeelde zich (al dan niet in de vorm van nazorg) voor haar verslavingsproblematiek onder ambulante behandeling stelt van (een F-ACT team van) een nader door de reclassering aan te wijzen instelling voor verslavingszorg, en zich houdt aan de aanwijzingen die haar in dat kader door of namens haar behandelaars worden gegeven;
- dat de veroordeelde, aansluitend aan haar klinische behandeling zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft Fivoor GGZ Reclassering te Den Haag opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.J.I. de Jong en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2018.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[...]