3.7.In zijn memorie van antwoord na verwijzing wijst de man erop dat de onderneming geen afgescheiden vermogen is, maar – tot aan het beëindigen ervan op 1 april 2016 – een eenmanszaak. Om die reden dient voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te worden vastgesteld welke activa deel uitmaken van de gemeenschap. Voor de passiva is de vraag of de betreffende schulden zijn ontstaan ten tijde van het bestaan van de gemeenschap, derhalve vóór de ontbinden daarvan op 7 oktober 1986 omdat de vrouw slechts ten aanzien van de gemeenschapsschulden naast de man draagplichtig is. De man voerde zijn onderneming uit in het appartement aan [adres a] . Dat pand stond in 2012 op de balans voor € 90.000,-. In het arrest van 3 juni 2014 van het Haagse hof is de waarde van dit appartement vastgesteld op € 118.000,- en in de verdeling betrokken, zodat die waarde thans geen rol meer speelt bij de vaststelling van de waarde van de onderneming. Bovendien is de waarde van [adres a] ook al betrokken in het vonnis van de rechtbank van 7 maart 2012 en wel voor een bedrag van Hfl. 10.000,-. De man heeft aan de vrouw zowel het bedrag betaald waartoe de rechtbank hem had veroordeeld als het door het hof in zijn eindarrest bepaalde bedrag. Dat betekent dat de man in ieder geval voor het appartement aan [adres a] € 2.269,- te veel aan de vrouw heeft betaald, aldus de man.
De man stelt verder dat nu de vrouw niet draagplichtig is voor de schulden die na ontbinding van de gemeenschap op 7 oktober 1986 zijn ontstaan, de vrouw evenmin gerechtigd is tot de activa van de onderneming voor zover die zijn opgekomen ná de ontbinding van de gemeenschap.
Hoewel de Hoge Raad het onderdeel van de vrouw dat gericht was tegen de verdeling van de waarde van de onderneming gegrond heeft verklaard, betekent dit niet dat het hof kan volstaan met de vaststelling van de waarde van de onderneming op grond van de jaarstukken 2012 volgens de man. Die waarde dient te worden vastgesteld met inachtneming van alle daarop betrekking hebbende omstandigheden zoals:
- het feit dat het registergoed al in de verdeling is betrokken;
- het feit dat de rechtbank al rekening heeft gehouden met de activa (gereedschap, goud en zilver) in 1986;
- het feit dat handelsvoorraden per definitie niet statisch zijn, zodat een voorraad in 1986 naar redelijke verwachting in 2012 niet meer aanwezig is;
- het feit dat de ná 7 oktober 1986 aangeworven handelsvoorraden niet meer in de huwelijksgemeenschap vallen, ook niet bij wijze van zaaksvervanging;
- het feit dat de op de balans van 2012 opgenomen handelsvoorraad van € 90.000,- werd gefinancierd met het aanwezige startkapitaal uit 1986;
- het feit dat aannemelijk is dat de aanwezige handelsvoorraad per maart 2012 is gefinancierd met privé middelen van de man.
Het oordeel van de Hoge Raad doet aan het vorenstaande niet af, aldus de man.
Subsidiair stelt de man, dat mocht het hof wel tot vaststelling van een waarde van de onderneming komen, dan dient in aanmerking genomen te worden genomen dat in ieder geval een bedrag van Hfl. 5.000,- wel is berekend en betaald.