ECLI:NL:GHAMS:2018:2194

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
23-001375-17.a
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mishandeling ex-partner met voorwaardelijke taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1979, was beschuldigd van mishandeling van zijn ex-partner op 5 mei 2015 in Amsterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 500 aan de benadeelde partij. De verdachte had tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 juni 2018 heeft het hof de verklaringen van de aangeefster, die onder invloed van alcohol was, als consistent en betrouwbaar beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verdachte de aangeefster meermalen had mishandeld door haar tegen het hoofd en een ledemaat te slaan en bij de keel te grijpen, wat leidde tot pijn en letsel. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het hof verwierp dit standpunt en achtte de alternatieve verklaring van de verdachte niet aannemelijk.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een voorwaardelijke taakstraf op van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij van € 500 toegewezen, met de verplichting tot schadevergoeding. Het hof overwoog dat de mishandeling een inbreuk op de lichamelijke integriteit van de aangeefster vormde en dat de ernst van het feit een geldboete niet recht deed. De verdachte had geen eerdere justitiële contacten, wat in zijn voordeel werd meegewogen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweld in intieme relaties en de noodzaak van schadevergoeding voor slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001375-17
datum uitspraak: 3 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-145497-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 5 mei 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door opzettelijk mishandelend die [slachtoffer] (meermalen) tegen het gezicht en/of hoofd en/of een of meer ledematen te slaan en/of te stompen en/of bij de keel te grijpen, waardoor die [slachtoffer] pijn en/of lestel heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 mei 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door opzettelijk die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en tegen een ledemaat te slaan en bij de keel te grijpen, waardoor die [slachtoffer] pijn en letsel heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd – verkort weergegeven – dat de verdachte de aangeefster niet heeft geslagen of anderszins heeft mishandeld, maar haar alleen heeft vastgepakt om haar rustig te krijgen. De aangeefster was namelijk hysterisch en zwaar onder invloed van alcohol. De pijn en het letsel van de aangeefster, voor zover daadwerkelijk het gevolg van het incident, zijn mogelijk ontstaan door de worsteling tussen hen beiden of door de val van de aangeefster, waarbij zij een kast omver haalde. De aangeefster kan zich slechts een deel van de gebeurtenissen van die avond herinneren en haar verklaringen zijn niet consistent, zodat hierop geen veroordeling kan worden gebaseerd.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de mishandeling kan worden bewezen.
Oordeel van het hof
Anders dan de verdediging acht het hof de verklaringen van de aangeefster consistent en betrouwbaar. Dat de aangeefster, gehoord als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg, zich niet alle details van de bewuste avond kon herinneren, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen, mede gelet op het tijdsverloop sinds het ten laste gelegde feit. Daarbij betrekt het hof dat de verklaringen van de aangeefster steun vinden in de overige bewijsmiddelen, waaronder de letselverklaring van de huisarts, waarin is beschreven dat bij de aangeefster een traumatisch geperforeerd trommelvlies van het linkeroor is geconstateerd, passend bij uitwendig toegebracht geweld. Tevens kent het hof gewicht toe aan de zich in het dossier bevindende foto van de hals van de aangeefster, waarop volgens de eigen waarneming van het hof een verkleuring in de hals valt te constateren.
Het geconstateerde letsel aan het oor en de waargenomen verkleuring van de hals passen naar het oordeel van het hof beter bij de verklaring van de aangeefster, inhoudende dat zij door de verdachte op haar linkeroor is geslagen en bij haar keel is gegrepen, dan bij de hiervoor omschreven verklaring van de verdachte. Nu de alternatieve verklaring van de verdachte voor het letsel voorts niet nader geconcretiseerd is en ook overigens niet aannemelijk wordt geacht, wordt daaraan voorbijgegaan. Het verweer wordt verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 dagen subsidiair 25 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,- en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor dat bedrag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis en de vordering van de benadeelde partij van € 500 zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn toenmalige vriendin op de bewezen verklaarde wijze mishandeld. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar pijn en letsel aan haar oor bezorgd.
Naar het oordeel van het hof doet een geldboete, zoals door de raadsman bepleit, onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de omstandigheid dat de aangeefster enkele weken heeft moeten herstellen van het toegebrachte letsel.
Anderzijds neemt het hof in aanmerking dat de verdachte voorafgaand aan het plegen van het onderhavige feit, niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en gaat het hof ervan uit dat het een eenmalig incident betreft. Het hof neemt daarnaast het tijdsverloop in de zaak in aanmerking alsmede het feit dat de verdachte aanvankelijk een voorwaardelijk sepot was aangeboden. Het hof zal om deze redenen, anders dan gevorderd door de advocaat-generaal, afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf.
Alles afwegende acht het hof een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering, met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 mei 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 juli 2018.
[...]