Rapporten en adviezen van de psychiater
Omtrent de persoon van de verdachte is in zaak A op 11 juni 2017 gerapporteerd door psychiater prof. [naam 1]. De verdachte heeft tot op zekere hoogte – hij gaf slechts beperkt toestemming om informatie op te vragen bij derden (zoals de GGZ) – en dus niet volledig meegewerkt aan het onderzoek. Desondanks heeft de psychiater het verantwoord geacht om tot na te melden bevindingen en conclusies te komen.
● Geconcludeerd wordt dat de verdachte, die in 2004 voor het eerst psychotisch is geworden, is behept met een schizofreniespectrumstoornis en een obsessieve compulsieve stoornis. Dit was ook het geval ten tijde van de ten laste gelegde stalking. Hij heeft een overwaardig denkbeeld, inhoudende dat hij slechts bekoorlijk is voor jonge meisjes, gegeven zijn gebrek aan levenservaring en zijn jonge voorkomen, en dat hij zich dus ook aangetrokken voelt tot jongere meisjes. De verdachte vindt ook dat hij recht heeft op een vrouw van zijn eigen mentale leeftijd, door hem geschat op ongeveer 13 jaar. Dit denkbeeld komt voort uit zijn seksuele frustratie en niet direct vanuit de schizofreniespectrumstoornis. Wel heeft die stoornis sinds 2004 in sterke mate indirect bijgedragen aan het ontstaan van deze seksuele frustratie, want die ziekte maakt hem minder sociaal vaardig in het sociale en amoureuze verkeer. Zijn obsessieve vasthoudendheid, waarvan hij veel lijdensdruk ervaart, heeft ertoe bijgedragen dat hij halsstarrig aan dat denkbeeld vasthoudt. Er is geen reden om van pedofilie te spreken, omdat het zich aangetrokken voelen tot jonge meisjes secundair is aan het overwaardige denkbeeld. De stalking van de aangeefster in zaak A is ook een symptoom van zijn dwangmatigheid en obsessionaliteit. Verder vecht hij tegen justitie, de rechtspraak, de politie en de rapporteurs. Deze strijd heeft een duidelijke functie; zodra hij niets meer heeft om tegen te vechten, zal hij bij gebrek aan een levensdoel depressief worden en ligt suïcide op de loer. De verdachte, die tot aan zijn 23e een veelbelovend universitair student was, kan thans samenvattend worden getypeerd als een eenzame, seksueel gefrustreerde, in zichzelf absorberende, sociaal onvaardige en geïsoleerde persoon.
● De schizofreniespectrumstoornis heeft tenminste zeer sterk (en mogelijk overheersend) doorgewerkt in het ten laste gelegde feit, de obsessieve stoornis heeft dat in matige mate gedaan. Het is, vanwege het gebrek aan informatie, thans niet meer vast te stellen in welke exacte mate de gedragskeuzevrijheid van de verdachte ten tijde van de stalking beperkt was, hoewel de psychiater de klinische indruk heeft dat de doorwerking niet overheersend en onontkoombaar, maar wel degelijk zeer relevant en sturend is geweest.
● De centrale stoornis, schizofrenie, is thans nog in volle omvang bij de verdachte aanwezig met positieve en negatieve symptomen; hetzelfde geldt voor de seksuele frustratie van de verdachte. Hij heeft geen ziektebesef. Hij blijft geobsedeerd door de aangeefster in deze zaak, met wie hij nog altijd weer in contact wil komen. Het risico op terugval in stalking wordt als hoog ingeschat, zowel op kortere als langere termijn, ook omdat de verdachte externe monitoring, bijvoorbeeld door de reclassering, vermijdt. Het risico op geweld wordt als matig ingeschat vanwege de risicovolle psychotische symptomen van de verdachte, zoals paranoïdie, en omdat hij meent dat hij recht heeft op een jonge vrouw. Het risico op volharding is hoog gegeven zijn voortdurende psychose, zijn sociale isolement, zijn seksuele frustratie en zorgmijding. De onderliggende depressie houdt de dynamiek tegen justitie en politie in stand.
● Het is van belang dat de verdachte weer in intensieve zorg komt, want de behandeling lijkt thans op een ‘laag pitje’ te staan. Dit zou bij voorkeur geen klinische behandeling moeten zijn, omdat opnames de afgelopen jaren weinig tot niets hebben opgeleverd. De verdachte moet op korte termijn behandeld worden bij een forensische polikliniek met expertise in stalking. Medicamenteus valt daarbij te denken aan het toevoegen van een anti-obsessief medicament aan zijn antipsychotica. Hiernaast is woonbegeleiding aangewezen. Op lange termijn zou toegewerkt kunnen worden naar een RIBW-plaatsing. Op klinische gronden wordt geadviseerd die ambulante behandeling in een vrijwillig kader te laten plaatsvinden. Drang of dwang werkt averechts en dit geldt te meer voor gedwongen opnames. Daarom wordt de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis gecontra-indiceerd geacht. Indien de verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging, wordt dus geadviseerd de verdachte ‘vrijwillig in de zorg te laten geraken’ bij De Waag. Daarbij heeft de psychiater zich de vraag gesteld of de verdachte zich dat zal laten aanleunen. Desondanks heeft hij de indruk dat de verdachte, mits kundig en geduldig begeleid, op vrijwillige basis dergelijke hulp zou kunnen willen aanvaarden. Ook is de vraag opgeworpen in hoeverre een voorwaardelijk BOPZ-kader een alternatief biedt voor een strafrechtelijke afdoening, omdat de verdachte minder aversie zal hebben tegen civielrechtelijke dan tegen strafrechtelijke dwang/drang en de verdachte voor alles een ernstig zieke psychiatrisch patiënt is, hetgeen een BOPZ-kader mogelijk passend maakt. Een strafrechtelijk drangkader zou kunnen worden gevormd door een (deels) voorwaardelijke straf, waarbij bijzondere voorwaarden kunnen worden gesteld en worden bepaald dat hij zich onder toezicht van de reclassering moet stellen. Twijfelachtig blijft in hoeverre de verdachte zich door de reclassering zal laten begeleiden. Alles afwegend geeft de psychiater de voorkeur aan een ontslag van alle rechtsvervolging (zelfs nu niet totaal hard gemaakt kan worden dat de feiten de verdachte totaal niet toe te rekenen zijn) en is hij op klinische gronden van mening dat een afdoening buiten het strafrecht om – een voorwaardelijke BOPZ-maatregel – de meeste vruchten kan afwerpen.