ECLI:NL:GHAMS:2018:2158

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
23-003449-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belaging ex-partner na beëindiging relatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor belaging van zijn ex-partner, maar heeft hoger beroep ingesteld. De tenlastelegging omvatte het stelselmatig versturen van e-mails, sms-berichten en het bellen van de aangeefster, evenals het zich ophouden in de buurt van haar woning. De verdachte had een relatie met de aangeefster, die in oktober 2015 was beëindigd. Ondanks een duidelijke boodschap van de aangeefster dat zij geen contact meer wenste, heeft de verdachte haar na deze datum nog meerdere keren benaderd.

Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van de verdachte. Het hof concludeert dat, hoewel de verdachte contact heeft gezocht, dit niet kan worden gekwalificeerd als een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De verdachte is daarom vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en spreekt de verdachte vrij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003449-17
datum uitspraak: 2 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2017 in de strafzaak
onder parketnummer 13-067815-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 december 2015 tot en met 24 februari 2016, te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
- ( veelvuldig) e-mails en/of (andere) (digitale) berichten aan die [slachtoffer] gestuurd en/of
- ( veelvuldig) SMS en/of whatsapp berichten aan die [slachtoffer] gestuurd en/of
- die [slachtoffer] (veelvuldig) gebeld en/of
- zich (veelvuldig) bij en/of voor en/of in de buurt van de woning van die [slachtoffer] opgehouden en/of
- ( veelvuldig) aangebeld bij de woning van die [slachtoffer].

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Het hof ziet zich gelet op het tenlastegelegde – overtreding van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (belaging) - voor de vraag gesteld of de verdachte in de tenlastegelegde twee maanden met zijn handelen opzettelijk en wederrechtelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster en zo ja, of die inbreuk een stelselmatig karakter had. De vraag of sprake is van een stelselmatige inbreuk dient te worden beantwoord aan de hand van de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster. In dit verband overweegt het hof als volgt.
De verdachte en aangeefster hebben enige jaren een relatie gehad en samengewoond. De relatie is half oktober 2015 beëindigd. Verdachte is in de periode daarna op verschillende manieren contact met aangeefster blijven zoeken. Aangeefster heeft de verdachte bij e-mail van 24 december 2015 bericht dat zij niet langer wilde dat hij haar mailde, haar (anoniem) belde, een voice-mailbericht achter zou laten “of wat dan ook”. Vanaf deze datum moet het - naar het oordeel van het hof - de verdachte (in ieder geval) duidelijk zijn geweest dat aangeefster geen contact meer met hem wenste.
Het hof stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte ook na
24 december 2015 nog een aantal keren contact met aangeefster heeft opgenomen. De aangeefster heeft hierover verklaard dat zij na 31 december 2015
wekelijkswel een sms of e-mail bericht van verdachte ontving. De verdachte heeft ook op 29 december 2015 een brief in haar brievenbus gedaan. De aangeefster heeft mails en de betreffende brief aan de politie overgelegd. Uit de inhoud hiervan maakt het hof op dat deze met name betrekking hebben op het maken van afspraken over het ophalen van de persoonlijke spullen van de verdachte. Voor zover de verdachte in deze mails ook persoonlijke gevoelens heeft beschreven kan dit door de aangeefster als storend zijn ervaren. Gelet evenwel op de aard, de duur en de frequentie van de contacten van de verdachte met de aangeefster in de tenlastegelegde periode, voor zover dit kan worden vastgesteld op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, stelt het hof vast dat niet gezegd kan worden dat de verdachte wederrechtelijk opzettelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster.
De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.622,08. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen met toekenning van wettelijke rente vanaf 24 december 2015 en kosten. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met wettelijke rente en kosten en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdediging betwist.
Het hof overweegt dat, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
- Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
- Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. F.M.D. Aardema en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2018.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]