In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1965 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, was aangeklaagd voor diefstal van een laptoptas op 25 mei 2017 op de luchthaven Schiphol. De tenlastelegging omvatte de diefstal van een laptoptas met inhoud, waaronder documenten en een creditcard, toebehorende aan het slachtoffer. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 juni 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat de herkenning van de verdachte door verbalisanten op basis van camerabeelden onvoldoende betrouwbaar was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de beelden voldoende scherp waren voor een herkenning en dat de verbalisanten hun waarnemingen voldoende specifiek hadden geformuleerd. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan de diefstal en de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft besloten om een gevangenisstraf van twee maanden op te leggen, waarbij de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.