ECLI:NL:GHAMS:2018:2117

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
200.214.375/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan motorboot na onjuiste werkzaamheden door monteur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Pejo Electro Service B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De kantonrechter had geoordeeld dat Pejo aansprakelijk was voor de schade aan de motor van een motorboot, veroorzaakt door nalatigheid bij de uitvoering van werkzaamheden aan de brandstofpomp. De schade, die door de eigenaar van de motorboot was geleden, bedroeg € 17.346,48, waarvan een deel door de verzekering was vergoed. Pejo stelde in hoger beroep dat de eigenaar zich tot de verzekering moest wenden voor de schadevergoeding, maar het hof oordeelde dat dit niet opging omdat de eigenaar recht had op vergoeding van de reparatiekosten. Het hof bevestigde de uitspraak van de kantonrechter en oordeelde dat Pejo niet had aangetoond dat de eigenaar voor minder dan € 15.000,- een adequate vervangende motor had kunnen aanschaffen. Pejo werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.214.375/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 5060555 \ CV EXPL 16-3857
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 juni 2018
inzake
PEJO ELECTRO SERVICE B.V.,
gevestigd te Den Helder,
appellante,
advocaat: mr. J.H. Tuit te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.R.L. van Gasteren te Leusden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Pejo en [geïntimeerde] genoemd.
Pejo is bij dagvaarding van 14 februari 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (verder: de kantonrechter) van 23 november 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Pejo als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 21 februari 2018 doen bepleiten door hun in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Pejo heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en zal bepalen dat [geïntimeerde] al hetgeen op grond van het bestreden vonnis aan hem is betaald, terugbetaalt, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met rente en nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Pejo in de kosten van, naar het hof begrijpt, het geding in hoger beroep.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
[geïntimeerde] is eigenaar van een motorboot met de naam ‘[naam boot]’. De boot wordt aangedreven door twee dieselmotoren. Pejo heeft in januari 2014 de brandstofpomp van één van de dieselmotoren geïnspecteerd en gereviseerd. Door fouten en nalatigheden van Pejo bij de uitvoering van de werkzaamheden is, na het terugplaatsen van de brandstofpomp in de motor, schade ontstaan aan die motor. [geïntimeerde] heeft de schade aan de motor laten repareren. De kosten daarvan bedroegen in totaal € 17.346,48.
3.1.2
[geïntimeerde] was ter zake van schade aan de boot verzekerd bij DOV Scheepsverzekeringen (verder: DOV). DOV heeft ter zake van de onderhavige schade een bedrag van € 6.000,- aan [geïntimeerde] betaald (het maximaal verzekerde bedrag per motor van € 6.500,- minus een eigen risico van € 500,-). De schadeverzekeraar van Pejo, De Jong Assuradeuren B.V. (verder: De Jong), heeft vervolgens in totaal een bedrag van € 10.881,01 betaald aan DOV. DOV heeft daarvan, na aftrek van € 6.000,-, een bedrag van € 4.881,01 aan [geïntimeerde] betaald.
3.2
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gesteld dat Pejo aansprakelijk is voor de door hem geleden schade. Die schade is volgens hem vast te stellen op een bedrag van € 15.575,51, te weten de kosten van reparatie van de motor, naar beneden bijgesteld wegens ‘nieuw voor oud’. Van dit bedrag is reeds € 10.881,01 betaald zodat resteert € 4.694,50. Hij vordert Pejo te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 4.694,50 te vermeerderen met wettelijke rente en met een bedrag van € 719,28 aan buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft overwogen dat Pejo onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] en dat zij dan ook aansprakelijk is voor de door hem geleden schade. In het bestreden vonnis is voorts overwogen dat het verweer van Pejo dat [geïntimeerde] zich, wegens het bepaalde in artikel 7:962 lid 2 BW, tot DOV moet wenden niet slaagt en dat niet is gebleken dat een vergelijkbare motor verkrijgbaar is voor de door Pejo gestelde dagwaarde van € 6.000,-, zodat voor de omvang van de schade kan worden uitgegaan van de - verder onbetwist gebleven - reparatiekosten. De kantonrechter heeft op grond van een en ander de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, behoudens de vordering strekkende tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten, en Pejo in de proceskosten veroordeeld.
3.3
Pejo doet bij grief I wederom een beroep op artikel 7:962 lid 2 BW. Volgens haar stond het DOV niet vrij om het uit naam van [geïntimeerde] op haar verhaalde bedrag voor een bedrag van € 6.000,- ten eigen nutte aan te wenden, en slechts het restant aan [geïntimeerde] uit te keren. DOV heeft het eerder door haar aan [geïntimeerde] betaalde bedrag aldus per saldo teruggekregen en dient dan ook alsnog een bedrag van € 6.000,- aan [geïntimeerde] uit te keren zodat zijn schade nihil is, aldus Pejo. Ingevolge artikel 7:962 lid 2 BW, dat ook in een geval als het onderhavige geldend is, gaat de vordering van de verzekerde voor op die van de gesubrogeerde verzekeraar. Dat is niet alleen zo in de door de kantonrechter genoemde voorbeelden dat de aansprakelijke partij onvoldoende verhaal biedt wegens insolventie, door toepassing van de wet of door toepassing van artikel 6:109 BW, aldus nog steeds Pejo.
3.4
Het hof overweegt naar aanleiding van deze grief het volgende. Gelet op de toelichting op haar grief gaat ook Pejo ervan uit dat DOV optrad voor zichzelf als - gesubrogeerd verzekeraar voor een bedrag van € 6.000,- en mede namens [geïntimeerde] als benadeelde. De Jong heeft als verzekeraar van Pejo aan DOV in die hoedanigheden een bedrag van € 10.881,01 uitgekeerd. Het stond DOV daarom in beginsel vrij het bedrag van € 6.000,- te behouden en slechts het restant aan [geïntimeerde] te betalen. Pejo werpt vervolgens de vraag op of artikel 7:962 lid 2 BW in de weg staat aan de handelwijze van DOV. Het hof stelt voorop dat dit artikellid is geschreven om het recht van de verzekerde op schadevergoeding zo veel mogelijk veilig te stellen. Daartoe is bepaald dat de verzekeraar de vordering waarin hij is gesubrogeerd niet kan verhalen ten nadele van het recht op schadevergoeding van de verzekerde. Van een dergelijke situatie is in dit geding echter geen sprake. [geïntimeerde] wordt door het handelen van DOV immers pas benadeeld in het geval dat Pejo voor het resterende bedrag aan schade geen verhaal biedt. Dat dit het geval is heeft Pejo niet gesteld. Het honoreren van het verweer in dit geding zou er overigens toe leiden dat [geïntimeerde] wordt benadeeld in het verhalen van zijn schade op Pejo en dat Pejo daarvan een voordeel zou genieten. Dat kan niet de bedoeling van artikel 7:962 lid 2 BW zijn, nog daargelaten dat dit artikellid de verhouding tussen verzekeraar en verzekerde beoogt te regelen en Pejo daarop niet zonder meer een beroep kan doen. Grief I faalt.
3.5
Pejo betoogt bij grief II dat de herstelkosten de waarde van de motor overstijgen en dat zij [geïntimeerde] alleen die waarde hoeft te vergoeden en hem al volledig schadeloos heeft gesteld. De vordering van [geïntimeerde] moet daarom worden afgewezen, aldus Pejo. Het hof overweegt naar aanleiding van deze grief als volgt.
3.6
De kantonrechter heeft, zakelijk weergegeven, overwogen dat, indien herstel mogelijk en verantwoord is, de waardevermindering van een beschadigde zaak gelijk is te stellen aan de met het herstel gemoeide kosten. Of herstel verantwoord is, hangt onder meer af van de mogelijkheid elders een gelijkwaardige zaak te verwerven. Partijen zijn het overigens erover eens dat de motor niet meer nieuw te koop is en dat dus gekeken dient te worden naar de tweedehandsmarkt. Pejo heeft onvoldoende gemotiveerd bestreden dat, in verband met de aandrijving door twee motoren, hetzelfde merk en type motor in de boot van [geïntimeerde] dient te worden teruggeplaatst. Eerst indien Pejo aannemelijk maakt dat [geïntimeerde] voor minder dan omstreeks € 15.000,- een adequaat vervangend exemplaar kan krijgen, is het uitgeven van dit bedrag aan reparatiekosten in beginsel onverantwoord geweest, aldus nog steeds de kantonrechter. Pejo heeft deze uitgangspunten bij haar grief niet bestreden. Zij bestrijdt wel de conclusie van de kantonrechter dat niet is gebleken dat er een exemplaar van de bewuste motor te koop is voor de door Pejo gestelde dagwaarde. Zij voert bij haar grief aan dat ook een niet voor de scheepvaart bedoeld basismotorblok passend zou zijn omdat alle appendages overgebouwd kunnen worden, dat uit de reeds in eerste aanleg overgelegde stukken en de thans overgelegde aanvullende stukken blijkt dat er wel meerdere passende motoren te koop worden aangeboden en dat aldus sprake is van een relevante markt zodat de dagwaarde van de motor gehanteerd dient te worden om de door [geïntimeerde] geleden schade vast te stellen, en niet de reparatiekosten.
3.7
Pejo wijst in de eerste plaats op een brief van de expert van haar verzekeraar van 24 december 2014 (productie 15 bij inleidende dagvaarding) waarin is vermeld dat op het internet diverse Fiat Aifo 8061 SMR 30 scheepsmotoren worden aangeboden voor een vraagprijs van rond de € 6.000,-. Bij deze brief zijn echter geen bewijsstukken overgelegd zodat het hof daaraan voorbij gaat. Pejo wijst voorts op de door haar bij conclusie van antwoord reeds overgelegde producties 34 tot en met 36. Productie 34 bevat echter geen aanbiedingen van het onderhavige merk en type motor, ook niet van het door Pejo in hoger beroep genoemde basisblok met typenummer 8061. De producties 35 en 36 noemen geen prijs van de aangeboden motoren - en de motor van productie 35 is reeds verkocht - zodat deze aanbiedingen niet aannemelijk kunnen maken dat [geïntimeerde] voor minder dan omstreeks € 15.000,- een adequaat vervangend exemplaar had kunnen krijgen. Daarbij speelt tevens dat de motor zoals gemeld in productie 35 stuk is (‘problem in injector pump’) en de motor zoals gemeld in productie 36 in Australië aangeboden wordt. Een en ander is immers van betekenis voor eventuele verdere door Pejo niet benoemde kosten van herstel en transport. Niet doorslaggevend is, zoals Pejo aanvoert, dat met deze producties vast staat dat er een relevante markt is voor het betreffende motortype.
3.8
Pejo heeft tot slot bij haar memorie van grieven als onderdeel van productie 1 nog overgelegd een viertal aanbiedingen van motoren op diverse websites. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord onder 20 tot en met 24 uitdrukkelijk en gemotiveerd bestreden dat het daarbij gaat om adequate vervangende motoren. Het zou volgens [geïntimeerde] gaan om een sloopmotor (‘for parts not working’), motoren met een vermogen van 240 PK in plaats van 300 PK, een motor met type 8061M12.00 met, zoals tevens ter zitting toegelicht, een vermogen van 120 PK en een motor met een andere cilinderinhoud dan de oorspronkelijke motor had, te weten 5.9 liter. Pejo is op een en ander niet meer teruggekomen zodat het hof uitgaat van de door [geïntimeerde] gestelde feiten. Deze feiten leiden tot de conclusie dat het bij deze aanbiedingen evenmin gaat om voor de boot van [geïntimeerde] bruikbare motoren. Daaraan doet niet af hetgeen de expert van De Jong bij zijn brief van 24 mei 2017 heeft toegelicht, namelijk dat de letter M in de type-aanduiding staat voor een scheepsmotor maar dat andere typen motoren met specifiek voor de scheepvaart aangebouwde onderdelen kunnen worden omgebouwd tot een scheepsmotor. Dat maakt immers niet dat kan worden volstaan met een motor (basisblok) met een ander vermogen of een andere cilinderinhoud zoals in de door Pejo overgelegde aanbiedingen. Tussen partijen staat immers vast dat in elk geval een motor van hetzelfde merk en type dient te worden ingebouwd.
3.9
Pejo heeft gelet op het voorgaande niet aannemelijk weten te maken dat [geïntimeerde] voor minder dan omstreeks € 15.000,- een adequate vervangende motor voor zijn boot had kunnen aanschaffen en (laten) inbouwen. Pejo biedt nog wel bewijs aan van het bestaan van een markt voor de motoren maar maakt niet duidelijk op welke wijze zij dat zou willen doen, anders dan op de wijze zoals zij reeds heeft gedaan. Zij biedt bovendien niet specifiek aan te bewijzen dat [geïntimeerde] voor minder dan € 15.000,- een passende en bedrijfsklare motor had kunnen bemachtigen. Het hof gaat dan ook voorbij aan haar bewijsaanbod.
3.1
[geïntimeerde] heeft dan ook recht op vergoeding van de reparatiekosten. Tussen partijen is niet in geschil dat deze het door [geïntimeerde], na correctie, opgevoerde bedrag van € 15.575,51 bedragen. De conclusie is dat de kantonrechter terecht het door [geïntimeerde] gevorderde onbetaald gebleven bedrag heeft toegewezen. Grief II faalt.
3.11
Grief III betreffende de proceskosten in eerste aanleg bouwt voort op de voorgaande grieven en faalt dan ook eveneens.
3.12
De slotsom is dat alle grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Pejo zal als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,
veroordeelt Pejo in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 313,- aan verschotten en € 2.277,- voor salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.M. Steenberghe, D. Kingma en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2018.