ECLI:NL:GHAMS:2018:2099

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
200.219.764/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige kinderen door grootmoeder en moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de grootmoeder om gezamenlijk gezag over haar kleinkinderen met de moeder. In eerste aanleg was het verzoek van de grootmoeder en de moeder om gezamenlijk met het gezag over de kinderen te worden belast toegewezen. De grootmoeder ging in hoger beroep, maar het hof oordeelde dat het hoger beroep niet kan dienen om een op eigen verzoek verkregen beslissing ongedaan te maken. De grootmoeder heeft onvoldoende onderbouwd dat zij belang heeft bij het hoger beroep. Het hof overweegt dat de grootmoeder, die op dat moment al het gezag over de kinderen uitoefende, niet kan terugkomen op een eerder verzoek dat haar is toegewezen. De grootmoeder stelde dat zij niet op de hoogte was van de financiële gevolgen van het gezamenlijk gezag en dat zij afhankelijk is van een pleegzorgvergoeding. Het hof concludeert echter dat de grootmoeder niet voldoende heeft aangetoond dat haar financiële situatie een belang bij het hoger beroep rechtvaardigt. Bovendien is er onduidelijkheid over haar recht op een pleegzorgvergoeding, en het hof stelt vast dat de grootmoeder in het kader van de ondertoezichtstelling voldoende ondersteuning en begeleiding ontvangt. Het hof verklaart de grootmoeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, met de overweging dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat er momenteel nauwelijks contact is tussen de moeder en de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.219.764/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/13/621682/ FA RK 17-44 (JK/PS)
Beschikking van de meervoudige kamer van 29 mei 2018 inzake
[X] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. C.J. Gebuijs te Amsterdam Zuidoost,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • [Y] (verder: de moeder);
  • De minderjarige [A] ;
  • De minderjarige [B] ;
  • De minderjarige [C]
Als informanten zijn opgeroepen;
  • [D] (hierna: de vader van [kind a] );
  • [W] (hierna: de vader van [kind b] );
  • [R] (hierna: de vader van [kind c] ).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2017 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De grootmoeder is op 20 juli 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 mei 2017.
2.2.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een stuk van de zijde van de grootmoeder (het proces-verbaal in eerste aanleg), ingekomen op 22 augustus 2017.
2.3.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarige [A] gesproken.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de grootmoeder, bijgestaan door mr. Gebuijs;
- [E] , namens de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI);
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw S. Klaij;
- de vader van [kind a] ;
- de vader van [kind b] .
2.5.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter zitting in hoger beroep.

3.De feiten

3.1.
De moeder is ouder van:
- [A] (hierna: [kind a] ), geboren [in] 2005;
- [B] (hierna: [kind b] ), geboren [in] 2012;
- [C] (hierna: [kind c] ), geboren [in] 2015 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De drie kinderen zijn erkend door hun respectievelijke vaders, [D] , [W] en [R] .
3.2.
De moeder is van rechtswege belast met het gezag over de kinderen.
3.3.
De kinderen zijn met ingang van 17 februari 2017 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de grootmoeder en de moeder gezamenlijk worden belast met de uitoefening van het gezag over [kind a] en [kind b] en dat de moeder en de grootmoeder met ingang van 26 april 2018 gezamenlijk worden belast met de uitoefening van het gezag over [kind c] . Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de moeder en de grootmoeder om op grond van artikel 1:253t Burgerlijk Wetboek (BW) gezamenlijk met het gezag over de kinderen te worden belast.
4.2.
De grootmoeder verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt) het inleidend verzoek de moeder en de grootmoeder gezamenlijk met het gezag over de kinderen te belasten, af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De grootmoeder voert ter onderbouwing van haar verzoek in hoger beroep -kort samengevat- aan dat zij ten tijde van het indienen van het verzoek in eerste aanleg niet op de hoogte was van de financiële gevolgen ervan. De grootmoeder en de moeder hebben het verzoek tot gezamenlijk gezag ingediend omdat de kinderen (inmiddels in het kader van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing) bij de grootmoeder verblijven. De grootmoeder is ervan uitgegaan dat zij de status zou krijgen van netwerkpleeggezin en een pleegzorgvergoeding zou ontvangen. De grootmoeder heeft echter van Spirit begrepen dat zij geen aanspraak meer kan maken op de pleegzorgvergoeding nu zij (mede) het gezag over de kinderen uitoefent. De grootmoeder is voor de kosten van de kinderen aangewezen op de pleegzorgvergoeding. Het gezamenlijk gezag is volgens de grootmoeder daarom niet (langer) in het belang van de kinderen.
De grootmoeder heeft hier ter zitting in hoger beroep het volgende aan toegevoegd. De moeder werkt niet mee aan beslissingen die betrekking hebben op de kinderen. De GI is voornemens een verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder in te dienen. De grootmoeder zou in de toekomst graag de voogdij een jaar delen met de GI en daarna alleen het gezag uitoefenen. De grootmoeder heeft desgevraagd verklaard dat zij ervan op de hoogte is dat zij op dit moment recht heeft op andere toeslagen dan de pleegzorgvergoeding, zoals het kindgebonden budget. Zij moet deze toeslagen echter allemaal zelf aanvragen en zij is niet goed met de computer. De pleegzorgvergoeding ontvangt zij thans maandelijks van Spirit. Daarnaast kan zij bij Spirit terecht met vragen en ontvangt zij pleegzorgbegeleiding.
5.2.
Namens de GI is ter zitting verklaard dat afwijzing van het verzoek van de grootmoeder in hoger beroep tot gevolg zou hebben dat de pleegzorgvergoeding en de pleegzorgbegeleiding door Spirit zullen worden beëindigd. Spirit heeft onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder. De moeder heeft niet aan het onderzoek meegewerkt. De GI heeft daarom besloten een verzoek tot gezagsbeëindiging in te dienen. Na de gezagsbeëindiging van de moeder zou de grootmoeder het eenhoofdig gezag over de kinderen hebben en niet langer recht hebben op pleegzorgbegeleiding. Het is de vraag of er in die situatie begeleiding vanuit de GI zal worden geboden, nu de gronden voor de ondertoezichtstelling van de kinderen dan mogelijk niet langer aanwezig zijn.
5.3.
De raad heeft ter zitting benadrukt dat de kinderen kwetsbaar zijn. Zij hebben alle drie een andere vader en zij hebben niet of nauwelijks contact met de moeder. De moeder zoekt soms contact via social media met de oudste dochter. De raad acht het belangrijk dat de kinderen worden begeleid. Als het gezag van de moeder in de toekomst wordt beëindigd is het de vraag of de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen nog aanwezig zijn en of er in die situatie nog een kader voor hulpverlening is. Zo beschouwd is een toekomstige situatie waarbij de grootmoeder het eenhoofdig gezag heeft misschien niet wenselijk, aldus de raad.
5.4.
Het hof overweegt als volgt. Het verzoek van de grootmoeder in eerste aanleg is toegewezen. In het algemeen geldt dat het hoger beroep er niet toe kan dienen om een op eigen verzoek verkregen beslissing ongedaan te maken. De partij die spijt krijgt van zijn in eerste aanleg toegewezen verzoek, kan deze toewijzing in hoger beroep wegens gebrek aan belang niet ongedaan maken. Voor zover de grootmoeder stelt dat zij een financieel belang heeft bij het hoger beroep is het hof van oordeel dat zij dit belang onvoldoende heeft onderbouwd. Zoals ter zitting ook aan haar is voorgehouden kan de grootmoeder thans aanspraak maken op andere vergoedingen dan de pleegzorgvergoeding, zoals het kindgebonden budget. Dat dit van de grootmoeder enige inspanning vraagt is onvoldoende grond voor een belang bij het hoger beroep. Voorts stelt het hof op grond van de stukken in het dossier vast dat ten tijde van het indienen van het verzoek tot gezamenlijk gezag reeds onduidelijkheid bestond over het recht van de grootmoeder op een pleegzorgvergoeding zodat naar het oordeel van het hof eveneens onvoldoende is onderbouwd dat de grootmoeder bij het doen van het verzoek van onjuiste informatie is uitgegaan. Voor zover het belang van het hoger beroep zou zijn gelegen in (continuering van) de pleegzorgbegeleiding van de grootmoeder door Spirit overweegt het hof dat de grootmoeder thans in het kader van de ondertoezichtstelling (en uithuisplaatsing) geacht wordt voldoende ondersteuning en begeleiding te krijgen. Uit het voorgaande volgt dat de grootmoeder bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. De omstandigheid dat de GI voornemens is een verzoek te doen tot gezagsbeëindiging van de moeder kan niet tot een ander oordeel leiden, nu dit een toekomstige situatie is waarvan de gevolgen op dit moment niet, althans onvoldoende, zijn te overzien. Daarbij overweegt het hof dat de grootmoeder, indien als gevolg van de beëindiging van het gezag van de moeder de ondertoezichtstelling zou eindigen, de grootmoeder mogelijk een beroep kan doen op hulpverlening in het vrijwillige kader.
Het hof overweegt voorts, ten overvloede, dat niet is gebleken dat toewijzing van het verzoek van de grootmoeder in hoger beroep in het belang van de kinderen is, in het bijzonder nu uit het ter zitting verhandelde en het gesprek met [kind a] naar voren is gekomen dat er op dit moment nauwelijks contact is tussen de moeder en de kinderen en dat de moeder niet altijd meewerkt aan beslissingen ten aanzien van de kinderen.
5.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof
verklaart de grootmoeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. C.M.J. Peters en mr. W.K. van Duren, bijgestaan door mr. E.E. Kraan als griffier en is op 29 mei 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.