ECLI:NL:GHAMS:2018:2082

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
23-000489-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van openlijke geweldpleging, gepleegd op 1 mei 2016 te IJmuiden. De tenlastelegging omvatte het trappen in de richting van de buik en het gezicht van het slachtoffer, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte handelde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks zijn verweer dat hij geen opzet had op de geweldshandeling van de medeverdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte opzet had op de ten laste gelegde geweldshandelingen en dat hij strafbaar was. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk. Het hof heeft deze straf bevestigd, waarbij het de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging heeft genomen. Het slachtoffer had blijvende schade opgelopen, waaronder een hersenschudding en gebroken tanden, wat leidde tot aanzienlijke pijn en medische kosten. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van €6.847,40 gevorderd, welke door het hof is toegewezen. Het hof heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000489-17
datum uitspraak: 15 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 3 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-232715-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 mei 2016 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, met een ander of anderen, openlijk, te weten op of aan de openbare weg Noordersluisweg, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het:
- trappen in de richting van de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] en/of
- trappen in/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen geheel worden vernietigd.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de door de medeverdachte gepleegde geweldshandeling – een trap in het gezicht van aangever –, zodat de verdachte in zoverre vrijgesproken dient te worden.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van het ‘in vereniging’ plegen van openlijk geweld als bedoeld in artikel 141 Sr sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Vast staat dat op 1 mei 2016 bij het crossterrein aan de Noordersluisweg in IJmuiden een vechtpartij heeft plaatsgevonden. De aangever heeft daarover het volgende verklaard. Zijn vrienden waren aan het barbecueën en de aangever reed met zijn crossmotor over het parcours. Op enig moment zag hij twee jongens op een crossmotor naar zijn vriendengroep rijden, waarna de bestuurder de crossmotor op de grond gooide. De aangever had het vermoeden dat de twee jongens met zijn vrienden wilden vechten en ging bij zijn vrienden staan om de boel te sussen. Vervolgens gaf een man met zijn rechter been een trap in de richting van de buik van aangever. Deze ving de trap met zijn armen op, waardoor de man achterover viel. Aangever viel bovenop de man. Nadat de aangever probeerde op te staan, lag hij ‘opeens’ op de grond. Hij voelde pijn aan de rechterkant van zijn gezicht en voelde dat hij tanden of gedeelten daarvan miste.
De verklaring van de aangever vindt op essentiële punten steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
[getuige 1] heeft, kort gezegd, verklaard dat er onenigheid tussen hem en een motorrijder was ontstaan op de crossbaan. De motorrijder reed weg, maar keerde kort daarop terug. Achterop de motor zat een man met een pet. De man met de pet stapte af en liep in de richting van [getuige 1]. Vervolgens kwam de aangever tussen hem ([getuige 1]) en de man in staan, waarna de man de aangever probeerde te schoppen. Zij zijn hierna beiden op de grond terecht gekomen, waarbij de aangever bovenop de man lag. Daarna kwam de bestuurder van de motor op hen afgelopen en gaf de aangever een zeer harde trap in het gezicht. De aangever lag hierna bewusteloos op de grond.
[getuige 2] heeft, kort gezegd, gezien dat de jongen die een tijdje langs de vriendengroep van aangever had geracet, op enig moment samen met een jongen met krullen en een Gucci pet naar de vriendengroep van de aangever liep. Vervolgens werd de jongen met het krullende haar naar de grond gebracht, waarna de motorrijder de aangever een keiharde schop in zijn gezicht gaf. De aangever lag bewusteloos op de grond.
De verdachte heeft verklaard dat hij samen met (onder andere) de medeverdachte naar de groep is toegegaan om ‘verhaal te halen’ in verband met een kort daarvoor ontstane woordenwisseling. Tevens heeft de verdachte verklaard dat hij die dag een pet droeg en dat hij de man is die met de aangever ten val is gekomen.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte gezamenlijk met de medeverdachte naar de groep is gegaan met de kennelijke bedoeling om ‘verhaal te halen’, dat hij vervolgens – als eerste – op de groep is afgestapt en een schoppende beweging richting de buik van de aangever heeft gemaakt. Beiden zijn als direct gevolg hiervan op de grond terechtgekomen, waarna de medeverdachte de aangever een harde trap in zijn gezicht heeft gegeven. Naar het oordeel van het hof staat op grond hiervan vast dat de verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen tegen de aangever en dat hij daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 mei 2016 te IJmuiden, gemeente Velsen, met een ander openlijk, te weten op of aan de openbare weg Noordersluisweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het:
- trappen in de richting van de buik van die [slachtoffer] en
- trappen in het gezicht van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht om te volstaan met de oplegging van een taakstraf, gelet op de beperkte rol van de verdachte en het feit dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte en zijn mededader zijn na een woordenwisseling tussen de vriendengroep van het slachtoffer en de mededader naar die vriendengroep toegegaan om ‘verhaal te halen’. De verdachte is op het slachtoffer afgestapt en heeft geprobeerd hem in zijn buik te schoppen. Kort daarna heeft de medeverdachte het slachtoffer, toen deze op de grond lag, in het gezicht geschopt. Het slachtoffer is bij het incident bewusteloos geraakt, heeft een hersenschudding en diverse botbreuken in het gezicht opgelopen; ook zijn diverse tanden afgebroken. Het slachtoffer heeft hierdoor veel pijn geleden en heeft diverse tandheelkundige behandelingen – waaronder het plaatsen van een implantaat – moeten ondergaan die pijn en ongemak met zich hebben gebracht. Het letsel heeft blijvende gevolgen voor het slachtoffer, omdat het implantaat nazorg behoeft en hij geen hard voedsel meer kan afbijten. Feiten als het onderhavige maken ernstig inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en dragen bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, acht het hof het niet passend om een taakstraf op te leggen, zoals door de verdediging is verzocht.
Het hof zal, alles afwegende, volstaan met oplegging van dezelfde straf als de politierechter.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 6.847,40, bestaande uit € 4.097,40 aan materiële schade en € 2.750,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting toewijzing van de vordering en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, met dien verstande dat de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
De raadsman heeft, gelet op de rol van de verdachte en de omstandigheid dat de vordering al grotendeels door de medeverdachte zou zijn voldaan, om afwijzing van de vordering verzocht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is door de verdediging niet inhoudelijk betwist. De verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.847,40 (zesduizend achthonderdzevenenveertig euro en veertig cent), bestaande uit € 4.097,40 (vierduizend zevenennegentig euro en veertig cent) aan materiële schade en € 2.750,00 (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.847,40 (zesduizend achthonderdzevenenveertig euro en veertig cent), bestaande uit € 4.097,40 (vierduizend zevenennegentig euro en veertig cent) aan materiële schade en € 2.750,00 (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
69 (negenenzestig) dagen hechtenis,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 1 mei 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M.M. van der Nat, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juni 2018.
mr. M.M. van der Nat is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]