ECLI:NL:GHAMS:2018:2080

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
23-003781-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake mishandeling van zus met strafmaat en vordering tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2017. De verdachte, geboren in 1975, was veroordeeld voor de mishandeling van zijn zus. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing over de vordering tot tenuitvoerlegging. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 32 dagen opgelegd, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 80 uren. De advocaat-generaal had een zwaardere straf gevorderd, maar het hof heeft de strafmaat aangepast op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De verdachte had zijn zus meermalen geslagen en haar haren getrokken, wat leidde tot letsel en bewustzijnsverlies. Het hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat de mishandeling plaatsvond in de woning van hun moeder, waar het slachtoffer zich veilig zou moeten voelen. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf is afgewezen, omdat deze al door een ander hof was bevolen. Het hof heeft de straffen gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de beslissing over de vordering tot tenuitvoerlegging vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003781-17
datum uitspraak: 15 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684106-17 en 16-127266-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging alsmede de beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging, met dien verstande dat het hof:
  • de strafmotivering van de rechtbank vervangt door navolgende strafmotivering;
  • artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toevoegt aan de aan te halen wetsartikelen, en
  • de vordering tot ten uitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijk straf zal afwijzen.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 62 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft verzocht om, in geval van een bewezenverklaring, te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest van twee dagen en een lagere taakstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte zich goed houdt aan de in het kader van een andere strafzaak opgelegde bijzondere voorwaarden, ten gevolge waarvan het recidiverisico is ingeperkt, en gewezen op de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn zus. Hij heeft haar meermalen met zijn vuisten tegen het hoofd, gezicht en lichaam geslagen. Tevens heeft hij aan haar haren getrokken. Dit getuigt van onbeheerst gedrag en een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, nota bene zijn zus. Het slachtoffer heeft ten gevolge van het geweld haar bewustzijn verloren, pijn geleden en diverse letsels opgelopen. Het handelen van de verdachte is te meer laakbaar, omdat de mishandeling heeft plaatsgevonden in de woning van de moeder van het slachtoffer en de verdachte; een plek waar het slachtoffer zich veilig moet kunnen voelen. Bovendien is de moeder van het slachtoffer getuige geweest van het incident. De ervaring leert dat slachtoffers en getuigen van een dergelijk geweldsdelict nog langdurig gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 mei 2018 is hij eerder ter zake van een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld. Daarbij komt dat het bewezenverklaarde is gepleegd gedurende de lopende proeftijd in verband met de voorwaardelijke veroordeling voor dat feit. Het hof zal deze omstandigheden ten nadele van de verdachte meewegen bij de bepaling van de strafmaat.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Mede gelet op het feit dat het hof niet beschikt over het reclasseringsadvies van 25 juni 2017, zal het hof hieraan – anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd – geen bijzondere voorwaarden verbinden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 oktober 2015 (parketnummer 16-127266-15) opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting de toewijzing van de vordering gevorderd.
De raadsvrouw heeft primair om afwijzing van de vordering verzocht in verband met de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering af te wijzen in verband met de positieve ontwikkeling in het gedrag van de verdachte.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf reeds door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is bevolen bij onherroepelijk arrest van 5 december 2017 (parketnummer 21-001911-17). Het hof wijst de vordering om die reden af.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing ten aanzien van de vordering tot tentuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 10 maart 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 oktober 2015, parketnummer 16-127266-15, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M.M. van der Nat, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juni 2018.
mr. M.M. van der Nat is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]