In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had op 11 februari 2018 in Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk gebruikgemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs, een vreemdelingenidentiteitsbewijs, om zich te legitimeren tegenover een Buitengewoon Opsporingsambtenaar. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte dit deed om onder de betaling van een treinkaartje uit te komen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en in plaats daarvan een voorwaardelijke geldboete van € 200 opgelegd, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het gebruik van een identiteitsbewijs dat niet op zijn naam stond, wat in strijd is met het maatschappelijk belang van identificatie. De straf die het hof heeft opgelegd, is in overeenstemming met de omstandigheden van de zaak en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder artikelen van het Wetboek van Strafrecht, in acht genomen bij het bepalen van de straf. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is vastgelegd door de griffier.