Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
verklaart op één januari negentienhonderd twee en negentig te hebben verkocht aan koper(Hof: [geïntimeerde] )
, die verklaart van verkoper te hebben gekocht:
het woonhuis (…) aan de [a-straat] 89 te (…) [plaats]
heeft volmacht gegeven aan: [geïntimeerde] (…) speciaal om ondergetekende te vertegenwoordigen ter zake van het beheer als bedoeld in artikel 3:170 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek over de nalatenschap van erflater en ter zake het beheer over haar aandeel in de door het overlijden ontbonden gemeenschap van goederen, alsmede ter zake van de vereffening daarvan.
3.Beoordeling
rechtop (juridische) levering zou moeten inbrengen, hetgeen iets anders is. Voorts lijkt [appellant] , bij zijn verwijzing naar het testament van erflaatster, te verwijzen naar haar testament uit 1986. De betreffende bepaling over de inbreng van de waarde (artikel K sub1) is echter herroepen in haar testament uit 1992 (artikel I). Het hof gaat evenzeer voorbij aan de stelling van [appellant] dat het woonhuis thans aan hem toekomt omdat [geïntimeerde] de legaten niet heeft opgeëist, nu hij deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Het hof overweegt daarbij dat [geïntimeerde] , zoals [geïntimeerde] ook heeft aangevoerd, twee mogelijkheden had om het woonhuis geleverd te krijgen, namelijk via de onherroepelijke volmacht (waarvan [geïntimeerde] gebruik heeft gemaakt) of door afgifte van het legaat tegen inbreng van het recht op juridische levering van het woonhuis te verlangen.