Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Verdere beoordeling van het hoger beroep
Grief 2behoeft derhalve geen verdere behandeling.
grieven 3 en 4, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling. Deze grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank, samengevat, dat de waren waarvoor Essegé het merk RUBY in de periode van vijf jaar voorafgaande aan het merkdepot van Ruby Décor heeft gebruikt en de waren waarvoor Ruby Décor haar merk RUBY FIRES heeft gedeponeerd en toentertijd gebruikte, bepaald niet soortgelijk zijn en dat, hoewel de producten van beide partijen warmte afgeven, iemand die op zoek is naar een petroleum- of elektrische kachel dan wel een radiator, terrasverwarmer of ontvochtigingsapparaat, niet thuiskomt met een sfeer- en/of bio-ethanolhaard of andersom. Dat de producten niet soortgelijk zijn ondanks dat beide een verwarmingsfunctie hebben, blijkt ook uit het feit dat zij lange tijd naast elkaar hebben bestaan zonder enige verwarring, aldus de rechtbank.
bewustheeft gedoogd
gedurende vijf opeenvolgende jaren(cursivering hof). Gelet op de omstandigheid dat Essegé na het ontdekken van het gebruik van RUBY FIRES in maart 2008 Ruby Décor heeft aangeschreven en tussentijds in januari 2012 nogmaals heeft gesommeerd alvorens in december 2013 tot dagvaarding over te gaan, kan van een bewust gedogen niet worden gesproken, laat staan gedurende vijf opeenvolgende jaren. Ruby Décor kan daarom niet met succes een beroep doen op voornoemde twee artikelen.
grief 6als slotgrief buiten behandeling kan blijven. Gelet op de eisvermindering van Essegé bij memorie na enquête en rekening houdend met het tegen de (na eisvermindering in beroep gehandhaafde) vorderingen gevoerde verweer van Ruby Décor, inhoudende dat het verbod zich dient toe te spitsen op concrete door haar gebruikte tekens en zij de tijd moet krijgen een nieuwe handelsnaam en merken te kiezen, zullen de vorderingen van Essegé worden toegewezen als hierna te melden. Ook het hof acht, in de omstandigheden van dit geval, de gevorderde termijn (ook na eiswijziging) te kort en zal dus een redelijke termijn vaststellen. Eveneens ziet het hof aanleiding de gevorderde dwangsom te matigen en te maximeren.