ECLI:NL:GHAMS:2018:2028

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
23-000469-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep inzake invoer cocaïne te Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 januari 2015. De verdachte, geboren in 1967 en volgens eigen opgave wonende te [adres], was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 9 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 5 juni 2018 gehouden en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

De tenlastelegging betrof de invoer van een hoeveelheid cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdachte heeft altijd ontkend enige betrokkenheid te hebben gehad bij de invoer van de cocaïne. De medeverdachte heeft de verdachte niet ondubbelzinnig aangewezen als betrokken bij de invoer, en de verklaringen van deze medeverdachte bevatten tegenstrijdigheden. Na het horen van getuigen in hoger beroep is er geen belastende informatie aan het dossier toegevoegd.

Het hof heeft geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters F.M.D. Aardema, W.M.C. Tilleman en A.E. Kleene-Krom, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000469-15
datum uitspraak: 19 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 januari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-821000-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
Volgens eigen opgave wonende te: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof kan niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte alleen of tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] een (strafbare) rol heeft gespeeld bij de invoer van cocaïne op Schiphol op 9 oktober 2014.
In het bijzonder zijn daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking genomen:
de verdachte heeft enige betrokkenheid bij het ten laste gelegde steeds ten stelligste ontkend,
de medeverdachte [medeverdachte] heeft de verdachte niet ondubbelzinnig aangewezen als iemand die een rol heeft gespeeld bij de invoer van de cocaïne in zijn reisbagage,
de verklaringen van [medeverdachte] bevatten bovendien op wezenlijke onderdelen tegenstrijdigheden,
na het horen van drie getuigen in hoger beroep is er geen de verdachte belastende informatie aan het dossier toegevoegd,
de overige bewijsmiddelen, waaronder sms berichten, zijn op zichzelf noch in onderlinge samenhang voldoende concreet en specifiek om daaruit de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte aan te nemen.
Het enkele gegeven dat de verdachte op 1 oktober 2014 [medeverdachte] vóór zijn vlucht op Schiphol heeft afgezet en nadat deze op 9 oktober 2014 daar was geland heeft opgehaald doet daaraan niet af.
Het hof is met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan
en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2018.
[…]