ECLI:NL:GHAMS:2018:2026

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
23-001139-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling medeplichtigheid in hennepkwekerij en diefstal elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van hennepteelt. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte opzettelijk hennep had geteeld. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de hennepteelt, omdat hij een faciliterende rol had vervuld door het pand te huren en de energiekosten te betalen, terwijl hij wist dat er een hennepkwekerij in het pand was. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij hierbij betrokken was. Het hof legde een taakstraf van 120 uren op en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële schade als gevolg van de hennepkwekerij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001139-17
datum uitspraak: 19 juni 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-215374-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij in of omstreeks de periode van 15 april 2016 tot en met 18 juli 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) ongeveer 168, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
1. subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 15 april 2016 tot en met 18 juli 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2]) ongeveer 168, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 15 april 2016 tot en met 18 juli 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten te huren en ter beschikking te stellen en/of de energierekening van voornoemd pand te betalen en/of in dat pand te verblijven om het pand een bewoonde indruk te geven;
2:
hij in of omstreeks de periode van 15 april 2016 tot en met 18 juli 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan energieleverancier [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak feit 1 primair

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen feit 1 subsidiair

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De verdachte wist ten tijde van het aangaan van het huur- en het energiecontract niet van de plannen om in de woning een hennepkwekerij aan te leggen. Hij is slechts eenmaal in de woning geweest toen de kwekerij in bedrijf was. Zijn aandeel is derhalve zo gering dat niet van medeplichtigheid gesproken kan worden.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 15 april 2016 is op naam van de verdachte en onder vertoon van zijn paspoort een tijdelijke huurovereenkomst gesloten voor het pand aan de [adres 2] te Lijnden. De ingangsdatum van deze huurovereenkomst was 15 mei 2016.
Op 25 mei 2016 sloot de verdachte een contract af voor de levering van elektriciteit aan dat adres. De verdachte betaalde de nota’s van het energiebedrijf met behulp van een automatische incasso, waarna de betreffende bedragen door iemand wiens naam de verdachte niet wenst te noemen aan hem werden terugbetaald. De verdachte beschikte over een sleutel van de woning en is in de woning geweest.
De verdachte heeft verschillende keren in de woning (moeten) overnacht(en), met als doel de woning een bewoonde indruk te geven. De verdachte ontving € 100 per maand voor zijn diensten. Op 18 juli 2016 trof de politie op dit adres een in werking zijnde hennepkwekerij aan.
Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte wist dat zich in het betreffende pand een hennepkwekerij bevond en dat hij een ondersteunende, faciliterende rol heeft vervuld bij het opzetten en in bedrijf hebben van deze hennepkwekerij.
Het hof verwerpt om deze reden het verweer van de raadsman.

Vrijspraak feit 2

Vast staat dat in de woning aan de [adres 2] in Lijnden de stroom voor de hennepkwekerij is verkregen door diefstal. De verdachte heeft, zoals hiervoor is overwogen, een faciliterende rol met betrekking tot de hennepkwekerij vervuld. Daarmee is echter nog niet gegeven dat de verdachte daadwerkelijk bemoeienis had met de diefstal van elektriciteit. Ook uit de omstandigheid dat hij een contract voor de levering van elektriciteit heeft afgesloten kan dit niet rechtstreeks worden afgeleid. Nu overig concreet bewijs voor het tenlastegelegde ontbreekt en de verdachte ontkent dit feit te hebben begaan, dient hij, als bepleit door de raadsman, van feit 2 te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
een of meer onbekend gebleven persoon of personen in de periode van 15 mei 2016 tot en met 18 juli 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk heeft/hebben geteeld in een pand aan de [adres 2] 168 hennepplanten, tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 15 mei 2016 tot en met 18 juli 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten te huren en ter beschikking te stellen en de energierekening van het pand te betalen en in het pand te verblijven om het pand een bewoonde indruk te geven.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair (medeplegen) en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, bij niet of niet naar behoren voldoen te vervangen door 90 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair (medeplichtigheid) en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, bij niet of niet naar behoren voldoen te vervangen door 60 dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, te volstaan met het opleggen van een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
In een pand waarvan het huurcontract op naam van de verdachte stond, is een hennepkwekerij met een aanzienlijke hoeveelheid planten aangetroffen. De verdachte heeft daartoe verschillende ondersteunende, faciliterende activiteiten verricht. Daarmee is de verdachte medeplichtig aan het telen van hennep. Gezien de hoeveelheid aangetroffen planten kan het niet anders dan dat deze hennep voor verdere verspreiding bedoeld was. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Daarnaast leidt de teelt van hennep veelal tot negatieve maatschappelijke effecten en overlast voor buurtbewoners.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.226,44 bestaande uit € 9926,44 aan materiële schade en € 300 aan immateriële schade. Naast vorenstaande heeft de benadeelde partij proceskosten ter hoogte van € 102,65 gevorderd. De vordering tot schadevergoeding is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.388,75 (materiële schade € 8088,75 en immateriële schade € 300).
De gevorderde proceskosten zijn afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vorderingen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderde vordering tot schadevergoeding in zijn geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft ter terechtzitting primair bepleit de vordering af te wijzen gezien de bepleite vrijspraak, subsidiair de gevorderde kosten voor ontruiming en gemiste huur niet toe te kennen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade.
Het hof waardeert de geleden schade op een bedrag van € 1.476,44.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
herstelwerk schade hennepkwekerij € 1.087,69
reiskosten n.a.v. hennepkwekerij € 388,75.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering waar het betreft de overige posten die betrekking hebben op materiële schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van het hof is niet onderbouwd dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij heeft geen lichamelijk letsel opgelopen en is niet aangetast in de eer of goede naam. Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte op andere wijze in de persoon is aangetast, in het bijzonder niet dat daardoor geestelijk letsel is opgelopen. De verdachte is daarom niet tot vergoeding van die gestelde schade gehouden en de vordering zal in zoverre worden afgewezen.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, op de hierna te noemen wijze.
Tot slot zal het hof niet overgaan tot vergoeding van de gevorderde proceskosten, die zien op de reiskosten naar de rechtbank nu de benadeelde partij aldaar niet ter terechtzitting is verschenen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 48, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.476,44 (duizend vierhonderdzesenzeventig euro en vierenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 300 (driehonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.476,44 (duizend vierhonderdzesenzeventig euro en vierenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
24 (vierentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 april 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2018.
[…]