ECLI:NL:GHAMS:2018:2021

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
200.185.183/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling wegens zwaarwegende belangen van het kind na langdurige procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn dochter. Na acht jaar procederen heeft het hof besloten het verzoek van de vader af te wijzen, omdat het in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.P.M. Schellekens, en de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.L. Kock, hebben beiden hun standpunten gepresenteerd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een adviserende rol gespeeld in deze procedure.

Het hof heeft in zijn overwegingen de rapportages van deskundigen, waaronder drs. S. Kanselaar en drs. H.S. Koppejan-Luitze, betrokken. Kanselaar concludeerde dat er geen hechtingsrelatie tussen de dochter en de vader bestaat en dat de moeder niet in staat is om de dochter te ondersteunen in het contact met de vader. De moeder vertoont problematiek die het contact met de vader belemmert, en de dochter heeft expliciet aangegeven geen omgang met de vader te willen. Het hof heeft vastgesteld dat eerdere interventies en maatregelen niet hebben geleid tot verbetering van de situatie.

Het hof oordeelt dat het opleggen van een omgangsregeling onder de huidige omstandigheden niet in het belang van de dochter zou zijn. De langdurige juridische procedures hebben extra druk en spanning op de moeder gelegd, wat de situatie voor de dochter niet ten goede komt. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke ouder zijn eigen kosten draagt. De moeder blijft wel verplicht om mogelijkheden te zoeken voor contactherstel tussen de dochter en de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.185.183/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/171075 / FA RK 10-2196
Beschikking van de meervoudige kamer van 22 mei 2018 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J.P.M. Schellekens te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.L. Kock te Heemstede.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen in zijn beschikkingen van 25 oktober 2016 en 13 december 2016 is overwogen en beslist.
1.2
Na de beschikking van 13 december 2016 zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een deskundigenbericht van drs. S. Kanselaar, orthopedagoog, family-mediator van 14 juli 2017, ingekomen op 18 juli 2017;
- een brief van de zijde van de vader van 10 oktober 2017 met als bijlage een op zijn verzoek opgesteld deskundigenbericht van drs. H.S. Koppejan-Luitze, psycholoog, ingekomen op 11 oktober 2017;
- een brief van de zijde van de vrouw van 8 maart 2018 met als bijlagen enkele verslagen over [de minderjarige] en een rapportage van 5 maart 2018 van dr. M.W.M Akkerman-Zaalberg van Zelst, klinisch psycholoog en psychotherapeut, (hierna: Akkerman) ingekomen op 9 maart 2018.
1.3
De mondelinge behandeling is op 19 maart 2018 voortgezet. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door de heer B.R.M Ruijsenaars, tolk in de Engelse taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- drs. S. Kanselaar, door het hof benoemde deskundige;
- drs. H.S. Koppejan-Luitze, partijdeskundige;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D. van Dijk.

2.De feiten

Nadat drs. S. Kanselaar (hierna: Kanselaar) op 14 juli 2017 gerapporteerd heeft over het in opdracht van het hof uitgevoerde ouderschapsonderzoek, heeft de vader een contra-expertise laten uitvoeren door drs. H.S. Koppejan-Luitze (hierna: Koppejan). Gelet op het bepaalde in artikel 810a, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is het bericht van Koppejan toegelaten. Beide deskundigen zijn ter mondelinge behandeling verschenen en gehoord.

3.De motivering van de beslissing

3.1
De rechter kan ingevolge artikel 1:377a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) onder meer op verzoek van een van de ouders een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het omgangsrecht. Het recht op omgang kan slechts worden ontzegd op de in artikel 1:377a, derde lid, BW limitatief opgesomde gronden, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
3.2
De visie van Kanselaar luidt, samengevat, als volgt. Ouders ervaren door pijnlijke en schokkende gebeurtenissen in hun verleden met elkaar en in de huidige situatie last in het reguleren van hun emoties naar elkaar. Bij de start van het ouderschapsonderzoek bleek dat de ouders geen vertrouwen hebben in elkaar. Na meerdere interventies tijdens het onderzoek waarbij beide ouders zich naar draagkracht inspanden, is het niet gelukt om de wijze waarop ouders met elkaar omgaan te verbeteren. Kanselaar acht het tot stand brengen van contact tussen de ouders op dit moment noch binnen korte termijn haalbaar. Gelet op de individuele problematiek van de ouders kan niet verwacht worden dat er een adequate werkrelatie tussen de ouders ontstaat. De vader is gemotiveerd en volgens Kanselaar ook in staat om houding en vaardigheden te ontwikkelen die de ouderrelatie kan verbeteren. De moeder laat gebrek aan motivatie en inzet zien die kan worden veroorzaakt door onvoldoende pedagogisch(e) inzicht en vaardigheden. Kanselaar concludeert problemen aan de zijde van de moeder op het gebied van hechting en ontwikkelingstrauma met daarbij een ontoereikend empathisch en reflectief vermogen. Tijdens gesprekken reageert zij heftig en fysiek op de vader (kokhalsneigingen, in paniek raken). De factor tijd heeft niet bijgedragen aan enige afname van de heftigheid in gevoel. Als gevolg van haar problematiek kan de moeder [de minderjarige] niet zelf ondersteunen bij het omgaan met de vader. Ten aanzien van [de minderjarige] concludeert Kanselaar dat zij geen hechtingsrelatie met de vader voelt en heeft opgebouwd; zij ziet de vader niet als vader. Het is de uitdrukkelijke wil van [de minderjarige] om geen omgang met de vader te hebben. Door de zienswijze van [de minderjarige] en de disfunctionele werkrelatie tussen de ouders is onbelaste omgang tussen [de minderjarige] en de vader niet mogelijk. Kanselaar heeft vanwege de minieme draagkracht van de moeder en het gegeven dat [de minderjarige] geen contact met de vader wil, afgezien van contactmomenten tussen de vader en [de minderjarige] . Zolang de feitelijke situatie zich niet heeft gewijzigd, acht zij het opleggen van een omgangsregeling in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] om ongestoord te kunnen
opgroeien. Kanselaar beveelt aan een psychodiagnostisch onderzoek bij de ouders te laten
afnemen en op grond van de uitkomsten passende hulp aan te bieden.
3.3
Ter zitting in hoger beroep heeft Kanselaar hier, desgevraagd en samengevat, aan toegevoegd dat [de minderjarige] op dit moment in de fase van zelfbeschikking en het ontwikkelen van waarden en normen zit. Het is een meisje van negen jaar oud met twee ouders die niet kunnen communiceren. Zij geeft nu aan voor één ouder te kiezen omdat zij rust nodig heeft. Dit is geen bewuste keuze, maar deze past wel bij de ontwikkelingsfase waarin zij zich nu bevindt.
Psychodiagnostisch onderzoek bij beide ouders zou inzicht kunnen geven in welke hulp bij de ouders ingezet kan worden, bijvoorbeeld om parallel ouderschap (waarbij naar het hof begrijpt geen contact tussen de ouders nodig is) tot stand te brengen. Niet alleen onderzoek bij de moeder, maar ook bij de vader is volgens Kanselaar nuttig; om te zien hoe hij tegenover zijn dochter staat en of hij bij haar kan aansluiten.
3.4
De moeder heeft Akkerman verzocht met [de minderjarige] te spreken om na te gaan of [de minderjarige] zelf mogelijkheden ziet voor contact met haar vader en, zo ja, hoe dit contact er volgens [de minderjarige] uit moet zien. In haar in overweging 1.2 aangehaalde rapportage heeft Akkerman geconcludeerd dat [de minderjarige] tijdens het met Akkerman gevoerde gesprek steeds meer overstuur raakte van de mogelijkheid dat zij contact met de vader moet hebben.
3.5
Koppejan heeft in haar in overweging 1.2 aangehaalde contra-expertise vragen gesteld over en kanttekeningen geplaatst bij het onderzoek van Kanselaar. De visie van Koppejan komt er kort gezegd op neer dat zij bij [de minderjarige] tekenen van “ouderonthechting” ziet: [de minderjarige] kiest voor haar moeder en weert haar vader uit haar leven. Koppejan wijt dit aan tekort schietende ouderschapskwaliteiten van de moeder. Kanselaar had haar conclusies niet mogen trekken zonder observaties van het contact tussen [de minderjarige] en haar vader. Ter zitting heeft Koppejan desgevraagd en kort samengevat toegelicht dat een interventie nodig is die [de minderjarige] vrij maakt om contact met de vader te hebben. Eerst zou de moeder hulp moeten krijgen gericht op haar emotieregulatie en inzicht in haar rol in het proces. Daarna, als er ruimte ontstaat, moet ook naar de interactie met de vader gekeken worden.
3.6
Ter zitting heeft de vader herhaald dat contactherstel en omgang goed is voor [de minderjarige] , dat er hulpverlening nodig is om dit doel te bereiken en dat de moeder aan deze hulpverlening moet meewerken waartoe rechterlijke dwang nodig is. Hij weet echter niet meer welke interventie [de minderjarige] zou kunnen bewegen zich voor hem open te stellen. De moeder heeft ter zitting aangevoerd dat het dwingend opleggen van omgang tussen de vader en [de minderjarige] onverantwoord zou zijn, want schadelijk voor [de minderjarige] . Daarbij meent zij dat na acht jaar procederen in redelijkheid niet nogmaals verlangd kan worden dat zij en [de minderjarige] door middel van gerechtelijke procedures gedwongen worden verdere interventies te ondergaan.
3.7
Het hof overweegt als volgt.
3.8
Anders dan Koppejan acht het hof het door Kanselaar uitgevoerde onderzoek zorgvuldig uitgevoerd en de gestelde vragen naar behoren beantwoord. Haar antwoorden zijn te herleiden tot de onderzoeksbevindingen. Eventuele tekstuele onduidelijkheden doen, voor zover daarvan al sprake is, aan de conclusies van Kanselaar niet af. Bovendien constateert het hof dat Kanselaar en Koppejan in de kern tot dezelfde conclusie komen. Deze luidt dat er grote weerstand is bij [de minderjarige] tegen het contact met de vader, dat [de minderjarige] kiest voor de moeder en dat bij de moeder sprake is van persoonlijke problematiek die maakt dat zij [de minderjarige] niet kan ondersteunen op een manier die haar weerstand tegen het contact met de vader vermindert. Ook zijn beide deskundigen het erover eens dat voor doorbreking van de patstelling waarin dit kind en deze ouders verkeren op zijn minst nader onderzoek van en hulp voor de moeder, maar vervolgens ook gericht op de vader, noodzakelijk zijn en dat pas daarna sprake kan zijn van stappen die de weerstand bij [de minderjarige] zouden kunnen wegnemen.
3.9
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of een dergelijk vervolgtraject thans in het kader van de onderhavige procedure opgelegd moet worden. Deze vraag beantwoordt het hof ontkennend. Het overweegt daartoe, mede onder verwijzing naar de overwegingen 4.6 en 4.7 van zijn beschikking van 25 oktober 2016, dat er sinds het inleidende verzoekschrift van 29 juni 2010 tot vaststelling van een omgangsregeling een reeks door de rechter opgelegde interventies en maatregelen is getroffen. Er is tweemaal mediation ingezet, tweemaal een bijzondere curator benoemd, er is onderzoek gedaan door de raad, er zijn voorlopige omgangsregelingen opgelegd en er is begeleide omgang opgelegd. Tijdens deze laatste, door drs. G.M.M. de Boer (hierna: De Boer), begeleide omgang leek enige ruimte en veerkracht bij [de minderjarige] aanwezig te zijn voor contactherstel tussen [de minderjarige] en de man. Uiteindelijk heeft echter ook de bemoeienis van De Boer niet tot resultaat geleid, waarna de in dit hoger beroep bestreden beschikking is gevolgd. Met het gelasten van een ouderschapsonderzoek wenste het hof na te gaan of daadwerkelijk alle mogelijkheden voor contactherstel zijn uitgeput. Het antwoord luidt dat dit op dit moment het geval is, maar dat nog een persoonlijkheidsonderzoek bij de ouders kan plaatsvinden op basis waarvan naar passende hulp gericht op contactherstel kan worden gezocht. Een dergelijk traject zal, naar het hof verwacht, wederom aanzienlijke tijd in beslag nemen. Of dit traject tot resultaat zal hebben dat [de minderjarige] onbelast contact kan hebben met haar vader, blijft daarbij ongewis. Dat Kanselaar eerder toe- dan afnemende afwerende gevoelens van de vrouw jegens de man observeert, geeft weinig hoop op een snel en positief resultaat.
Bovendien is [de minderjarige] van jongs af aan consistent in haar afwijzing van (contact met) de vader. Dat dit mogelijk mede een (onbewuste) uiting is van loyaliteit aan haar moeder, is schrijnend, voor de vader erg pijnlijk en voor [de minderjarige's] ontwikkeling niet bevorderlijk. Dit neemt echter niet weg dat de heftige en bij voortduring geuite weerstand van [de minderjarige] , die inmiddels negen jaar oud is en zich in een ontwikkelingsfase bevindt waarin zij zelf keuzes maakt, serieus genomen moet worden. Vanaf 2010 is met de gepleegde interventies tevergeefs getracht de ouders te veranderen om daarmee [de minderjarige's] houding te veranderen. Als nu met rechterlijke dwang opnieuw een vervolgtraject van persoonlijkheidsonderzoeken en hulpverlening wordt ingezet, dan betekent dit voor [de minderjarige] de boodschap dat de volwassenen haar nog aanzienlijk langere tijd in onzekerheid laten over wat er met haar uitingen van weerstand en verzet wordt gedaan. De al jarenlang durende gerechtelijke procedures leveren veel extra spanning en druk op, vooral voor de moeder. Waar de moeder door persoonlijke problematiek al weinig draagkracht heeft om [de minderjarige] te bewegen tot een positievere houding aangaande contact met haar vader, zal nog langer voortdurende spanning door lopende procedures niet voor verbetering zorgen. Gebleken is dat het met [de minderjarige] , voor het overige, na de bestreden beschikking goed gaat en dat er behoudens de weerstand tegen het contact met de vader geen sprake is van ontwikkelingsbedreigingen. Voor het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel waren en zijn dan ook onvoldoende gronden aanwezig. Naar het oordeel van het hof is bij deze ouders en dit kind daarom thans de grens bereikt van wat redelijkerwijs van rechterlijk ingrijpen, om tot contactherstel tussen vader en dochter te geraken, mag worden verwacht. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling, al dan niet onder begeleiding of voorafgegaan door forensische mediation, terecht heeft afgewezen, aangezien een onder rechterlijke dwang opgelegde regeling in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen in strijd met het zwaarwegende belang van [de minderjarige] is. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
3.1
Tot slot overweegt het hof dat op de moeder de verplichting blijft rusten om naar mogelijkheden te zoeken om contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader mogelijk te maken. Ter zitting heeft de moeder erkend en bevestigd doordrongen te zijn van deze verplichting en regelmatig te onderzoeken of [de minderjarige] te bewegen valt tot een positievere houding tegenover (contact met) de vader. In dat verband acht het hof het van belang dat de moeder maandelijks en substantieel informatie over [de minderjarige] aan de vader blijft verstrekken zoals zij dat sinds de beschikking van de rechtbank van 6 augustus 2014 doet, zodat de vader niet volledig van zijn dochter vervreemdt. Het verzoek van de vader te bepalen dat de moeder hem wekelijks schriftelijk informeert over het leven en welzijn van [de minderjarige] zal worden afgewezen, nu daartoe het maandelijks informeren naar het oordeel van het hof volstaat.
3.11
Het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de proceskosten van dit hoger beroep zal het hof afwijzen. Gelet op de aard en het verloop van deze procedure zal het hof deze kosten compenseren in die zin dat elk van de ouders de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat de vader en de moeder elk de eigen kosten dragen;
wijst af het in hoger beroep meer of overig verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. T.A.M. Tijhuis en mr. S.F.M. Wortmann, bijgestaan door mr. S.C.G.A. Duivenvoorde als griffier, en is op 22 mei 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.