In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2018, zijn er twee hoger beroepen aan de orde. De eerste betreft de klacht van klager tegen een gerechtsdeurwaarder, die niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Klager had de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij niet was overgegaan tot betaling van een bedrag van € 1.705,50, ondanks herhaaldelijke verzoeken van zijn advocaat. De kamer voor gerechtsdeurwaarders had de gerechtsdeurwaarder eerder een geldboete opgelegd, maar klager was niet tijdig in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Het hof oordeelde dat klager niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij de termijn had overschreden.
In de tweede zaak werd de klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder inhoudelijk behandeld. Klager had de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij het ingehouden bedrag van € 1.705,50 niet had terugbetaald. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld, omdat hij na de eerdere vonnissen nieuwe informatie had gekregen die zijn handelen rechtvaardigde. Het hof concludeerde dat de klacht van klager ongegrond was en vernietigde de eerdere beslissing van de kamer. De gerechtsdeurwaarder had de gelden op zijn kwaliteitsrekening bewaard en had niet onzorgvuldig gehandeld. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.