ECLI:NL:GHAMS:2018:1983

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
23-001939-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een groot geldbedrag met vermoedelijke criminele herkomst

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van € 850.005,- dat op 13 december 2013 te Schiphol werd aangetroffen. Het hof oordeelde dat het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden waaronder het geld werd vervoerd en de inconsistenties in de verklaringen van de verdachte. De verdachte had verklaard dat hij het geld had gewonnen in een casino en dat het afkomstig was van verschillende personen, maar het hof achtte deze verklaringen niet aannemelijk. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan witwassen, met als gevolg een gevangenisstraf van 18 maanden en verbeurdverklaring van het geldbedrag. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact ervan op de legale economie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001939-15
datum uitspraak: 6 april 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-810163-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
door de raadsman ter terechtzitting opgegeven adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 13 december 2013, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal 850.005 euro, althans een geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 december 2013 te Schiphol, in de gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, als degene die uit hoofde van artikel 3 Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van Liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, verplicht was tot het doen van aangifte, deze aangifte niet, onvolledig of onjuist heeft gedaan,
immers heeft hij, verdachte toen en daar een geldbedrag van (ongeveer) € 850.150,-, althans een geldbedrag met een waarde hoger dan € 10.000 euro, voorhanden gehad en/of zich op de luchthaven Schiphol begeven naar Gate E08 waar de vlucht (CZ308) naar Guangzhou in China zou vertrekken en/of zich gemeld bij de daar aanwezige security (die op dat moment was belast met de (veiligheids)controle van passagiers (reizende met vlucht CZ308) naar Guangzhou (China)), en/of desgevraagd tegen douanebeambten gezegd dat hij € 7.000,= bij zich had, zonder genoemde aangifte te doen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde witwassen. Hij heeft daartoe ten eerste aangevoerd dat geen sprake is van een redelijk vermoeden van witwassen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen die de verdachte bij de FIOD heeft afgelegd moeten worden uitgesloten van het bewijs, dan wel dat bij de beoordeling van zijn verklaringen alleen mag worden uitgegaan van de kern daarvan, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verklaringen correct in de processen-verbaal zijn weergegeven nu deze niet (met behulp van een tolk) aan de verdachte zijn voorgehouden. Op grond van de (kern van de) verklaringen van de verdachte moet vervolgens worden geconcludeerd dat het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag aantoonbaar een legale herkomst heeft, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. [1]
Ten aanzien van de bij de FIOD afgelegde verklaringen
De verdachte is op 14 december 2013 verhoord door de FIOD. Blijkens het proces-verbaal van verhoor van 14 december 2013 van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft dit verhoor plaatsgevonden met behulp van een tolk. Bij dit verhoor is geen advocaat aanwezig geweest. De verdachte heeft tijdens het verhoor te kennen gegeven dat hij zijn verklaring niet wil ondertekenen zolang zijn advocaat hem niet heeft gelezen.
Op 16 december 2013 is de verdachte nogmaals verhoord door de FIOD. Uit het proces-verbaal van verhoor van 16 december 2013 van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] blijkt dat dit verhoor eveneens heeft plaatsgevonden met behulp van een tolk en dat de verdachte tijdens dit verhoor, vanaf ongeveer een uur na aanvang, is bijgestaan door een advocaat. Het hof stelt vast dat de verdachte tijdens dit verhoor een verklaring heeft afgelegd over onderwerpen die ook bij het vorige verhoor aan de orde zijn geweest. De verdachte heeft zijn verklaring ondertekend.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid, dat uit de processen-verbaal van verhoor niet blijkt dat de verklaringen aan de verdachte zijn voorgehouden, geen belemmering vormt om deze verklaringen tot het bewijs te bezigen. De verdachte, die tijdens het tweede verhoor is bevraagd over dezelfde onderwerpen als waarover hij eerder heeft verklaard, is tijdens dit tweede verhoor bijgestaan door een advocaat en de verdachte is tijdens dit verhoor niet teruggekomen op zijn eerdere verklaring. Daar komt bij dat eerst ter terechtzitting in hoger beroep door de huidige raadsman van de verdachte wordt betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de opgetekende verklaringen van de verdachte een juiste en volledige weergave betreffen, terwijl de advocaat die aanwezig was bij het tweede verhoor van de verdachte destijds op geen enkel moment naar voren heeft gebracht dat de eerdere, dan wel de op dat moment afgelegde verklaring van de verdachte onjuist is weergegeven in het proces-verbaal. Op welke punten deze verklaringen dan onjuist zouden zijn heeft de raadsman bovendien niet nader gespecificeerd.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de verdachte na de twee verhoren bij de FIOD niet meer in de gelegenheid is geweest een verklaring af te leggen, gaat dit verweer niet op nu de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep had kunnen verschijnen om een verklaring af te leggen.
Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde witwassen
Het hof stelt het volgende voorop. Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulk een geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de gelden. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve legale herkomst van het voorwerp.
Vermoeden van witwassen
Het hof stelt vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het geldbedrag dat de verdachte op 13 december 2013 te Schiphol bij zich had uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof is vervolgens van oordeel dat op grond van de navolgende feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan het delict witwassen is gerechtvaardigd.
Op 13 december 2013 te Schiphol is tijdens de controle van de ruimbagage van de verdachte een geldbedrag van meer dan € 10.000,- aangetroffen. De verdachte heeft desgevraagd tegen verbalisanten van de Douane verklaard dat hij een geldbedrag van € 7.000,- bij zich had. De verbalisanten hebben aan de verdachte een folder overhandigd in de Chinese taal waarin staat omschreven dat passagiers die de Europese Unie verlaten met liquide middelen van € 10.000,- of meer, daarvan aangifte moeten doen bij de Douane. De verdachte heeft vervolgens, daarnaar gevraagd, verklaard dat hij slechts € 7.000,- bij zich had en dat hij geen geld vervoerde in zijn ruimbagage. [2] De Douane heeft daarop de bagage van de verdachte gecontroleerd. In de trolley van de verdachte, die hij als handbagage met zich meevoerde, zaten twee aktetassen en een handtas. In de zijwanden van beide aktetassen hebben verbalisanten, die daarvoor de zijwanden van de aktetassen hebben moeten opensnijden, diverse biljetten van € 500 aangetroffen. In de handtas hebben verbalisanten een witte envelop met diverse bankbiljetten aangetroffen. Vervolgens hebben de verbalisanten de ruimbagage van de verdachte gecontroleerd. In de koffer die de verdachte als ruimbagage met zich meevoerde zaten ook twee aktetassen, die eveneens in de zijwanden meerdere bankbiljetten bevatten. Ook deze zijwanden moesten worden opengesneden. [3] De verdachte heeft, nadat hij met deze vondsten is geconfronteerd en hem de cautie is gegeven, verklaard dat hij op de hoogte is van de regeling met betrekking tot de verplichting tot aangifte van liquide middelen indien deze meer bedragen dan € 10.000,- en dat hij in eerste instantie heeft verklaard dat hij maar
€ 7.000,- bij zich had, omdat hij bang was dat hij gecontroleerd zou worden. [4] Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij ongeveer € 800.000,- vervoerde, dat hem dat is verteld en dat hij het geld niet heeft geteld. [5]
De volgende bedragen – in totaal € 850.150,- – zijn onder de verdachte aangetroffen: [6]
  • 1637 biljetten van € 500
  • 69 biljetten van € 200
  • 155 biljetten van € 100
  • 47 biljetten van € 50
Het fysiek vervoeren van grote geldbedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee. Uit de verklaring die de verdachte tegenover de Douane heeft afgelegd, leidt het hof af dat het kennelijk de bedoeling was van de verdachte om de verplichting tot aangifte van liquide middelen te negeren en deze meldgrens te ontduiken. Op grond hiervan en mede gelet op de wijze waarop de verdachte het geld vervoerde, het feit dat het geld ongeteld werd aangeleverd en het feit dat het geldbedrag voor het overgrote deel bestond uit met name in het criminele circuit gebruikte coupures van € 500,-, is het hof van oordeel dat het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd is en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij voor de herkomst van het geld een verklaring geeft die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Verklaringen verdachte
De verdachte heeft wisselend verklaard over de herkomst van het geld, maar heeft uiteindelijk verklaard dat het geldbedrag voor een deel zijn eigen geld betreft en voor het overige deel afkomstig is van meerdere personen. Zijn verklaring komt – kort samengevat – op het volgende neer:
€ 30.000,- betreft casinowinst van de afgelopen twee maanden uit een casino in Porto/Portugal;
€ 80.000,- is afkomstig van een vrouw uit Portugal, die nog geld schuldig was aan [naam 1] – een vriend van de verdachte in China. De verdachte kent de vrouw niet. Ze stond ineens voor de deur van zijn winkel;
€ 90.000,- heeft de verdachte ontvangen van zijn zwager [naam 2] en is bestemd voor ziekenhuisrekeningen van de vader van zijn zwager die in China in het ziekenhuis ligt. Zijn zwager heeft hem dit geld een maand geleden gegeven in coupures van € 500. De verdachte heeft het geld in twee of drie keer gekregen;
€ 300.000,- is afkomstig van het bedrijf van de zoon van de verdachte, [naam 3]. [naam 3] heeft in Portugal een bedrijf genaamd
[bedrijf 1]. Dit geld heeft de verdachte op 11 december 2013 van zijn zoon gekregen en het geld bestond uit biljetten van € 500. Het geld was bestemd om bestellingen die zij in China hebben geplaatst, te betalen;
€ 350.000,- komt uit het bedrijf van de zwager van de verdachte, [naam 2]. [naam 2] heeft in Spanje een bedrijf genaamd
[bedrijf 2]. De verdachte heeft het geld in gedeelten ontvangen en het geld is deels bestemd om goederen in China te betalen, en deels om oude schulden te betalen.
Het openbaar ministerie heeft, naar aanleiding van de verklaringen van de verdachte, en voor zover dit mogelijk was, onderzoek gedaan naar de herkomst van het geldbedrag.
Resultaten onderzoek openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft bij Europol geïnformeerd naar de verdachte. De Portugese autoriteiten hebben via Europol laten weten dat er meldingen bekend zijn van aan casino’s gerelateerde transacties.
Het openbaar ministerie heeft op 13 juni 2014 en 24 oktober 2014 rechtshulpverzoeken doen uitgaan naar Spanje en Portugal. Uit de reactie op het rechtshulpverzoek van de Spaanse autoriteiten d.d. 10 september 2014 is naar voren gekomen dat het bedrijf
[bedrijf 3].bekend is in het centraal handelsregister en dat het bedrijf
[bedrijf 2]daarvan een handelsmerk in China is. De directeur van
[bedrijf 3]. is [naam 4]. [naam 4] heeft verklaard dat hij niet de eigenaar is van het in Nederland in beslag genomen geld en dat hij de herkomst ervan niet kent. [7]
De Portugese autoriteiten hebben in een reactie laten weten dat het rechtshulpverzoek niet ten uitvoer is gebracht omdat zowel de onderneming
[bedrijf 1]als [naam 3] niet konden worden getraceerd. [8]
Op verzoek van de verdediging is [naam 3], de zoon van de verdachte, op 10 mei 2017 door de raadsheer-commissaris verhoord. Hij heeft verklaard dat hij in de periode van 2008 tot en met 2014 in Portugal in het bedrijf
[bedrijf 4]heeft gewerkt en dat hij sinds 2012 een eigen onderneming heeft met de naam
[bedrijf 5]. Zijn vader bedoelde met
[bedrijf 1]waarschijnlijk
[bedrijf 5]. Hij heeft in 2013 tussen de € 100.000,- en € 200.000,- aan de verdachte gegeven – maar het kan ook
€ 300.000,- zijn geweest –, waarvan € 100.000,- afkomstig was van
[bedrijf 4]. Het overige bedrag is afkomstig uit de omzet van zijn eigen bedrijf,
[bedrijf 5], en dat heeft hij over een periode van meerdere maanden aan de verdachte gegeven.
Het openbaar ministerie heeft naar aanleiding van het verhoor van de zoon van de verdachte navraag gedaan naar de bedrijfsactiviteiten van
[bedrijf 5]en
[bedrijf 4]bij [bedrijf 6]. Uit dat onderzoek blijkt dat de nettowinst van
[bedrijf 4]over 2014 € 7.007,- bedroeg (van 2013 waren geen cijfers bekend) en dat [bedrijf 5] in 2012 een verlies heeft geleden van € 21.323,- en in 2013 een nettowinst heeft gemaakt van € 8.297,-. [9]
Oordeel hof
Naar het oordeel van het hof kan, mede gezien de resultaten van het nader verrichte onderzoek, met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het geldbedrag dat onder de verdachte is aangetroffen een legale herkomst heeft. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Ad a: casinowinsten
Ten aanzien van het geldbedrag dat de verdachte zou hebben gewonnen in het casino in Portugal (te weten € 30.000,-), is het hof van oordeel dat hoewel uit informatie van Europol is gebleken dat de verdachte transacties in casino’s in Portugal heeft verricht, uit die informatie niet blijkt dat de verdachte winsten van in totaal € 30.000,- heeft behaald. Nu ook overigens niet is gebleken dat de verdachte dergelijke casinowinsten heeft behaald, is het hof van oordeel de verklaring van de verdachte hieromtrent niet aannemelijk is geworden.
Ad b: onbekende vrouw
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij € 80.000,- heeft gekregen van een onbekende vrouw uit Portugal, die ineens voor de deur van zijn winkel stond en waarvan hij ook de naam niet kent, niet aannemelijk is geworden. Deze verklaring is door de verdachte dan wel zijn raadsman op geen enkele wijze onderbouwd en dit is ook anderszins niet aannemelijk geworden.
Ad c en e: [naam 2]
Ten aanzien van de geldbedragen die de verdachte zou hebben ontvangen van zijn zwager [naam 2] (respectievelijk € 90.000,- en € 350.000,-) overweegt het hof dat uit het in Spanje verrichte onderzoek naar voren is gekomen dat [naam 2] niet de eigenaar is van het in Nederland in beslag genomen geld en dat hij de herkomst ervan ook niet kent. De verklaring die de verdachte over de herkomst van die geldbedragen heeft afgelegd acht het hof dan ook niet aannemelijk geworden.
Ad d: zoon verdachte
Ten aanzien van het geldbedrag dat de verdachte zou hebben ontvangen van zijn zoon [naam 3] (te weten € 300.000,-) ten behoeve van het betalen van bestellingen in China, is het hof van oordeel dat ook deze verklaring niet aannemelijk is geworden. Hoewel de zoon van de verdachte tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft bevestigd dat de verdachte een groot geldbedrag van hem heeft ontvangen, acht het hof deze verklaring ongeloofwaardig, aangezien:
1. de verklaringen van de verdachte en zijn zoon onderling tegenstrijdig zijn; zo heeft de verdachte verklaard dat hij op 11 december 2013 € 300.000,- van zijn zoon heeft ontvangen – bestaande uitsluitend uit biljetten van € 500 –, terwijl zijn zoon heeft verklaard dat hij het geld niet in één keer aan zijn vader heeft gegeven (de ene keer € 10.000,- en de andere keer € 20.000,- of
€ 30.000,-) en dat het geldbedrag voornamelijk bestond uit biljetten van € 10, € 20 en € 50; en
2) de bedrijfsresultaten van [bedrijf 5] en [bedrijf 4] geen winsten tonen die een dergelijk hoog bedrag kunnen verklaren ([bedrijf 5] had over 2012 zelfs verlies geleden).
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de verklaring van de verdachte, dat hij leveranciers in China moest betalen, wordt ondersteund door de facturen die door de raadsman zijn overgelegd, wordt dit verweer verworpen nu uit de facturen blijkt dat deze reeds zijn voldaan.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 850.005,-.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 december 2013, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 850.005 euro, voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest en een bedrag van € 820.150,- euro verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met verbeurdverklaring van een bedrag van € 850.150,-.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een zeer groot geldbedrag. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten in stand gehouden en indirect ook bevorderd, want zonder personen als de verdachte die criminele gelden vervoeren, is het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief. Witwassen vormt voorts een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, alsmede de verbeurdverklaring van na te noemen geldbedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van 850.005,00 euro.
Gelast de teruggaveaan de verdachte van een bedrag van € 145.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. N.A. Schimmel en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 april 2018.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, afkomstig uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Schiphol, dossiernummer 53587.
2.Het proces-verbaal van bevindingen en overdracht van 14 december 2013 (AH-001), p. 2.
3.Het proces-verbaal van bevindingen en overdracht van 14 december 2013 (AH-001), p. 4.
4.Het proces-verbaal van bevindingen en overdracht van 14 december 2013 (AH-001), p. 5.
5.Het proces-verbaal van bevindingen en overdracht van 14 december 2013 (AH-001), p. 7.
6.Een kennisgeving van inbeslagneming van 10 februari 2015 (AH-002b).
7.RHV-001b.
8.RHV-002b.
9.Aanvullend proces-verbaal van 18 augustus 2017, bijlage 1 en 2.