ECLI:NL:GHAMS:2018:1978

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
23-001161-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot oplichting en valsheid in geschrift door verdachte met betrekking tot schadevergoeding aan Stichting Garantiefonds Specialistische Touroperators

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van poging tot oplichting en valsheid in geschrift. De tenlastelegging omvatte het indienen van een vals schadeformulier en een valse factuur bij de Stichting Garantiefonds Specialistische Touroperators, met als doel om een schadevergoeding van €20.065,55 te verkrijgen. De verdachte had verklaard contant te hebben betaald voor een reis, maar het hof oordeelde dat deze verklaring ongeloofwaardig was. Het hof baseerde zijn oordeel op getuigenverklaringen en bewijsstukken die aantoonden dat de verdachte geen bewijs had van de betaling en dat de reis nooit had plaatsgevonden. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, maar het hof vernietigde dit vonnis en legde dezelfde straf op, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan in overweging nam. Het hof benadrukte dat de verdachte het vertrouwen in het maatschappelijk verkeer had geschaad door valse documenten te gebruiken en te proberen onterecht geld te verkrijgen van de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001161-17
datum uitspraak: 6 april 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-845147-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 juni 2015 tot en met 1 juli 2015, te Zaandam en/of Wormerveer en/of Amsterdam en/of Rotterdam, in elk geval een of meer plaats(en) in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door samenweefsel van verdichtselen, de [benadeelde] te bewegen tot afgifte van een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 20.065,55 Euro (ter vergoeding van geleden schade), in elk geval enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van haar mededader(s), althans alleen, (achtereenvolgens dan wel in een andere volgorde, maar wel in onderling samenhang) (telkens)
- een vals of vervalst schadeformulier (D-036, p. 1) en,
- een valse of vervalste factuur met factuurnummer 25.06.2015 en klantnummer [nummer] (D-036, p. 2/3),
- bij de melding aan de [benadeelde], al dan niet via een tussenpersoon, heeft verstrekt en/of heeft overgelegd; (er was namelijk in het geheel geen sprake van het op die factuur en/of schadeformulier, vermelde betaling en/of geboekte reis) en,
- zich aldus voorgedaan als zijnde een bonafide vakantieboeker en/of schadelijder en/of schademelder, en aldus [benadeelde] te bewegen tot bovenomschreven afgifte,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juni 2015 tot en met 13 juli 2016, te Zaandam en/of Wormerveer en/of Amsterdam, in elk geval een of meer plaats(en) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van een vals of vervalst geschrift te weten:
- een vals of vervalst schadeformulier (D-036, p. 1) en,
- een valse of vervalste factuur met factuurnummer 25.06.2015 en klantnummer [nummer] (D-036, p. 2/3),
- zijnde (telkens) een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s), die/dat geschrift(en) aan de [benadeelde] heeft/hebben aangeboden en/of overgelegd en/of doen overleggen, en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op - dit schadeformulieren/of, - deze factuur, - een (reeds) geboekte en betaalde reis naar Turkije stond/stonden vermeld, terwijl deze boeking en/of betaling in werkelijkheid (telkens) niet heeft/hebben plaatsgevonden, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had/hadden moeten vermoeden, dat dit/deze geschriften bestemd was/waren voor zodanig gebruik.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van beide feiten.
De raadsman van de verdachte heeft eveneens vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat de verklaring van de verdachte dat hij de contante betalingen op het reisbureau van [naam 1] heeft gedaan aan een Turkse man, niet zonder meer kan worden uitgesloten door de bewijsmiddelen, nu het op grond daarvan zeer wel mogelijk is dat de verdachte het geld heeft betaald aan [naam 2].
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
De verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat hij het geld op 24 en 25 juni 2015 contant heeft betaald aan een Turkse man op het kantoor van [naam 1] en dat de betaling plaatsvond op de begane grond van het pand aan de [adres 2]. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij beide betalingen in het bijzijn van zijn vriend [getuige] heeft verricht en in hoger beroep heeft hij daaraan toegevoegd dat hij de eerste betaling heeft verricht op de eerste verdieping van het pand en de tweede betaling een dag later bij dezelfde Turkse man in een kantoor op de begane grond van het pand. Het hof overweegt als volgt. Uit de verklaring van [naam 4] blijkt dat sinds januari 2015 alleen nog [naam 4] en [naam 5] – de eigenaar – werkzaam waren bij het reisbureau [naam 1]. Zij waren ook de enigen die een sleutel hadden van het kantoor. [naam 5] bevond zich van 19 juni 2015 tot en met 20 juli 2015 in Turkije en heeft de geldbedragen dus niet in ontvangst kunnen nemen. Gelet op de verklaring van de verdachte dat hij heeft betaald aan een Turkse man, kan ook [naam 4] niet de persoon zijn bij wie de verdachte de betalingen heeft verricht. Uit de verklaring van [naam 2] – een voormalige werknemer en tevens de broer van de verdachte – blijkt dat hij sinds juli 2014 voor een ander bedrijf ([bedrijf 2]) en op een andere locatie werkte. Hij heeft verklaard dat hij in 2015 geen contant geld heeft ontvangen voor [naam 1]. Indien hij optrad als waarnemer voor [naam 5], verrichtte hij de werkzaamheden vanaf de locatie van zijn nieuwe werkplek in Zaandam. Hij is daarvoor dus niet in het kantoor aan de [adres 2] te Amsterdam geweest, waar de verdachte de betalingen zou hebben gedaan.
Reeds op grond van het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij de betreffende reis (contant) heeft betaald, ongeloofwaardig. Daar komt bij dat uit het dossier blijkt dat het kantoor van [naam 1] zich op de eerste verdieping van het pand aan de [adres 2] bevond en dat destijds op de begane grond een verbouwing plaatsvond, zodat de verklaring van de verdachte dat hij een betaling heeft verricht in een kantoor op de begane grond ook om die reden onaannemelijk is.
Dat de verdachte zijn verklaring heeft onderbouwd met de verklaring van [getuige], die hij als getuige heeft meegenomen naar de terechtzitting in eerste aanleg, leidt niet tot een ander oordeel, nu de verdachte eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat [getuige] erbij was toen hij de contante betaling deed, terwijl hij tijdens zijn verhoor bij de FIOD destijds op geen enkel moment naar voren heeft gebracht dat iemand getuige is geweest van de contante betaling, hetgeen wel voor de hand had gelegen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Nu het hof heeft geoordeeld dat de verklaring van de verdachte dat hij de reis daadwerkelijk heeft betaald ongeloofwaardig is, en in het door verdachte ingevulde schadeformulier en de door hem bij dit schadeformulier meegezonden factuur van [naam 1] staat vermeld dat hij deze wel heeft betaald, zijn deze geschriften vals en heeft de verdachte door daarvan gebruik te maken een poging gedaan de [benadeelde] op te lichten.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 1 juli 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, de [benadeelde] te bewegen tot afgifte van een geldbedrag van 20.065,55 euro ter vergoeding van geleden schade, valselijk en in strijd met de waarheid:
- een vals schadeformulier en
- een valse factuur met factuurdatum 25.06.2015 en klantnummer [nummer],
bij de melding aan de [benadeelde] heeft verstrekt (er was namelijk in het geheel geen sprake van de op die factuur en schadeformulier, vermelde betaling en geboekte reis) en zich aldus voorgedaan als zijnde een bonafide vakantieboeker en schadelijder om aldus [benadeelde] te bewegen tot bovenomschreven afgifte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op 1 juli 2016 te Amsterdam meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift, te weten:
- een vals schadeformulier en
- een valse factuur met factuurdatum 25.06.2015 en klantnummer [nummer],
zijnde telkens een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte die geschriften aan de [benadeelde] heeft aangeboden en bestaande die valsheid hierin dat op dit schadeformulier en deze factuur een reeds geboekte en betaalde reis naar Turkije stonden vermeld, terwijl deze boeking en betaling in werkelijkheid telkens niet heeft plaatsgevonden, terwijl verdachte wist dat deze geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1.
Een overzichtsproces-verbaal met dossiernummer 60121 en codenummer OPV-01 van 8 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pagina’s 1-11 van het dossier).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
In het strafrechtelijk onderzoek naar oplichting, gewoontewitwassen en valsheid in geschrift door [bedrijf 1] en haar directeur [naam 5] is het opgevallen dat opvallend veel mensen met de Turkse nationaliteit uit Zaandam en omgeving een claim bij de [benadeelde] (hierna [benadeelde]) hebben ingediend waarbij zij aangaven dat zij contant hadden betaald.
Uiteindelijk bleek het om 22 claims te gaan waarbij klanten van [bedrijf 1] een beroep
deden op het Garantiefonds en aangaven dat ze contant hadden betaald. Daarbij vielen ons direct drie dingen op:

de meeste reizen werden kort voor de “melding onvermogen” van [bedrijf 1] geboekt en betaald;

tegenover de contante betalingen staan geen bankstortingen;

er werd geboekt voor een veel hoger bedrag dan de gemiddelde reissom van € 2.800,- per boeking.
Van de 22 ingediende claims behoren 18 personen direct dan wel indirect tot de kennissenkring van [naam 5]. [naam 6] is een kennis van [naam 5]. [verdachte] en [naam 6] zijn neven van elkaar. Vanuit de relatie tussen [naam 2] en [naam 6] zijn vermoedelijk zes valselijk opgemaakte claims van vijf personen bij het Garantiefonds van de [benadeelde] ingediend.
Het kantoor van [naam 1] bevond zich op de eerste verdieping. In juni 2015 vond een verbouwing plaats op de begane grond.
Wij zagen onder meer dat:

[verdachte] € 20.065,53 uitgeeft aan een vakantie

hij een laag inkomen heeft

hij geen bewijs toonde dat hij over een dergelijk bedrag kon beschikken

er ook geen stortingen van contant geld op de bankrekening van [bedrijf 1] zijn
gevonden.
2.
Een geschrift, zijnde een schadeformulier van [verdachte], [adres 1] te Amsterdam, gedagtekend op 1 juli 2015 door [verdachte] (pagina 62 van het dossier).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Door het faillissement van de touroperator gaat mijn vakantie niet door. Het reisgeld is al wel (deels) betaald.
3.
Een geschrift, zijnde een factuur van [naam 1], gericht aan [verdachte], [adres 1] te Amsterdam, met factuurdatum 25 juni 2015, klantnummer [nummer] en boekingsnummer 215000594, betreffende een vakantie in Side (Turkije) in de periode van 24 juli 2015 tot en met 7 augustus 2015 (pagina’s 63-64 van het dossier).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Factuurdatum 25.6.2015
Klantnummer [nummer]
Confirmation
Te betalen: 20.065,53 EUR
Betaald: 20.065,55 EUR
Nog te betalen -0,02 EUR
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met onderzoeksnummer 56989/50560562 en codenummer G01-01 van 10 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pagina’s 43-48 van het dossier).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 november 2015 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam 4]:
Ik ben op 1 februari 2014 in dienst getreden van [naam 1], op de [adres 3] in Zaandam. Toen ik begon waren de andere personeelsleden van [naam 1]: [naam 5]. [naam 2], [naam 7] en [naam 8], de vrouw van [naam 5]. [naam 8] heb ik sinds mei 2014 niet meer gezien. [naam 2] is rond 1 december 2014 overgegaan naar [bedrijf 2] en weggegaan bij [naam 1].
Tot het einde in juni 2015 ben ik werkzaam geweest bij [naam 1]. Ik denk dat ik op een gegeven moment 90% van de werkzaamheden deed.
In januari 2015 is [naam 1] verhuisd, naar de [adres 2] 118A in Amsterdam. Het zat op de eerste verdieping. Alleen [naam 5] en ik hadden een sleutel van het kantoor van [naam 1] op de [adres 2]. [naam 2] niet.
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met onderzoeksnummer 56989/50560562 en codenummer G01-02 van 17 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pagina’s 49-54 van het dossier).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 december 2015 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam 4]:
Afgeleid van wanneer er welke conversaties via Whatsapp waren, was [naam 5] in ieder geval in Turkije van 19 juni 2015 tot en met 20 juli 2015.
U houdt mij document D-036 voor. Dit bedrag van € 20.065,55 heb ik nooit contant ontvangen.
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met onderzoeksnummer 56989/50560562 en codenummer G06-01 van 19 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pagina’s 55-58 van het dossier).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 januari 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam 2]:
[naam 5] is mijn broer. Ik ben in juli 2014 overgestapt naar [bedrijf 2]. [bedrijf 2] wilde een vestiging in Zaandam hebben en die is bij ons bij [naam 1] op de [adres 3] 146 ingetrokken.
In mei 2015 trad ik op als waarnemer voor mijn broer. Ik zit dan op kantoor in [bedrijf 2] en dan nam ik de telefoon op voor [naam 1]. De telefoon stond dan doorgeschakeld.
Ik heb geen contant geld gekregen in 2015 voor [naam 1].
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen 2 en 3, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot oplichting.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting van de [benadeelde] ([benadeelde]). De verdachte heeft het doen voorkomen alsof hij een reis had geboekt met als doel om de [benadeelde] op te lichten en heeft na het zogenaamd boeken van de reis een vals schadeformulier en een valse factuur aan de [benadeelde] verstrekt waarop hij heeft vermeld dat door het faillissement van zijn touroperator zijn vakantie niet doorgaat en dat hij contant heeft betaald. Zodoende heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan gebruikmaking van valse geschriften. De verdachte heeft op listige wijze geprobeerd om geld te krijgen van de [benadeelde], terwijl hij in werkelijkheid geen schade heeft geleden. Hij heeft hierbij enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin . Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Door aldus te handelen heeft de verdachte bovendien het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in een factuur en schadeformulier moet kunnen worden gesteld ernstig geschaad.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 45, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 april 2018.
De oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]