ECLI:NL:GHAMS:2018:1977

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
23-003443-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2017. De verdachte, geboren op 28 januari 1980, werd beschuldigd van mishandeling van een verpleegkundige in de Forensisch Psychiatrische Kliniek. De mishandeling vond plaats op 9 april 2017 en bestond uit het vastpakken van de nek en keel, het trekken aan de haren, het trappen tegen het bovenbeen en het slaan in het gezicht van het slachtoffer. Het hof heeft de tenlastelegging grotendeels bewezen verklaard, maar sprak de verdachte vrij van andere beschuldigingen.

De verdediging voerde aan dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was vanwege een psychische stoornis. Het hof heeft de psychiatrische rapportage van 11 juli 2017 in overweging genomen, waarin werd gesteld dat de verdachte mogelijk psychotisch was ten tijde van de mishandeling. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor volledige ontoerekeningsvatbaarheid, maar dat de verdachte wel verminderd toerekeningsvatbaar was.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 164 dagen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken geëist. Het hof heeft, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken op te leggen met een proeftijd van 2 jaren. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003443-17
datum uitspraak: 13 juni 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-684171-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 28 januari 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 09 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het meermalen, althans eenmaal,
- vastpakken en/of vastgrijpen van/aan de nek en/of de keel van voornoemde [slachtoffer] en/of
- trekken en/of rukken aan de haren van voornoemde [slachtoffer] en/of
- trappen en/of schoppen op/tegen het bovenbeen, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 9 april 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het
- vastpakken van de nek en keel van [slachtoffer] en
- trekken aan de haren van [slachtoffer] en
- trappen tegen het bovenbeen van [slachtoffer] en
- slaan in het gezicht van [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de mishandeling de verdachte wegens haar ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de psychische stoornis de daad overwegend heeft beheerst. Volgens de raadsman laat het opgemaakte Pro Justitia rapport van 11 juli 2017 de ruimte open om de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren en kan het hof de geestesgesteldheid van de verdachte ten tijde van feit kan vaststellen aan de hand van het politieverhoor van 10 april 2017. Bovendien is volgens de raadsman op de conclusie van de psychiater af te dingen, omdat die is gebaseerd op waarnemingen ruim na het incident. In de tussentijd is de verdachte, als gevolg van medicijngebruik, veel minder psychotisch geworden.
Het hof staat voor de vraag of op basis van de stukken van het procesdossier de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde kan worden vastgesteld, en of een causaal verband kan worden vastgesteld tussen die eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en het handelen van de verdachte.
Het hof heeft kennisgenomen van de over de verdachte opgemaakte psychiatrische rapportage van 11 juli 2017 van [naam], psychiater.
De deskundige rapporteert, zakelijk weergeven, als volgt:
Bij betrokkene is sprake van een stoornis in het psychotisch spectrum. Er wordt gedacht aan een schizoaffectieve stoornis, een bipolaire stoornis of schizofrenie. Daarnaast wordt voldaan aan de criteria van een stoornis in het gebruik van een opioïde, in onderhoudsbehandeling (methadon), ernstig.
Betrokkene was zeer waarschijnlijk maniform ontremd en mogelijk psychotisch geweest ten tijde van het ten laste gelegde. Hierdoor had ze, ook binnen een min of meer (reëel) conflict (het verstrekken van medicatie), minder controle op haar gevoelens van boosheid en agressieve impulsen jegens de aangeefster. Het ten laste gelegde lijkt grotendeels reactief bepaald te zijn zonder dat er aanwijzingen bestaan voor een rechtstreeks psychotisch motief, zoals een concrete waan of een imperatieve hallucinatie. Geadviseerd wordt om betrokkene ten minste in verminderde mate het ten laste gelegde toe te rekenen op basis van de ernst van haar problematiek.
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 20 juli 2017 heeft de deskundige verklaard dat de aanwezigheid van een psychotisch motief wellicht had geleid tot het advies de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren, maar dat zij een dergelijk motief niet bij de verdachte heeft gezien.
Dat de psychiater de verdachte heeft gezien op een moment dat zij er wellicht beter aan toe was, is goed mogelijk. Dat is ongetwijfeld een situatie waar de deskundige veel vaker mee te maken heeft en waarmee bij de beoordeling rekening wordt gehouden. Overigens staat niet ter discussie dat bij de verdachte sprake is van een stoornis, maar bestaat er op basis van voornoemde rapportage en de verklaring van de deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg onvoldoende aanleiding om te concluderen dat de verdachte volledig vanuit een psychose handelde. Dat sprake was van grotendeels reactief handelen wordt – zo begrijpt het hof – mede gebaseerd op de verklaring van aangeefster. Dat vindt het hof niet onbegrijpelijk. Het was de verdachte om haar medicijnen te doen, zo volgt ook uit haar eigen verklaringen. Alles tezamen bestaat er voor het hof geen aanleiding af te wijken van de conclusies en het advies van de deskundige om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Het verweer wordt dan ook verworpen.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 164 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte op basis van een rechterlijke machtiging in de Metrum kliniek zit en daar goed op haar plek zit. Gelet hierop en op de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte verzoekt de raadsman subsidiair geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar de gevorderde straf van de advocaat-generaal te volgen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich tijdens haar verblijf in de Forensisch Psychiatrische Kliniek van Inforsa schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer], werkzaam als verpleegkundige in die kliniek. De verdachte vroeg aangeefster om haar medicatie en de verdachte werd gevraagd even geduld te hebben. Vervolgens heeft de verdachte aangeefster bij de nek en keel vastgepakt, aan haar haren getrokken, getrapt tegen haar been en in het gezicht geslagen. De verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Uit voornoemde rapportage blijkt dat de verdachte tijdens de mishandeling maniform was ontremd en mogelijk psychotisch was en dat zij daarom verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot het zijne.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 mei 2018 is zij eerder voor geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op de voornoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof, alles afwegend, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. S.M.M. Bordenga en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van A.D. Renshof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2018.
mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.