ECLI:NL:GHAMS:2018:1975

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
23-002912-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA, met een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij hij ontkende het ten laste gelegde feit te hebben begaan. Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 mei 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij niet degene was die drugs te koop had aangeboden en dat de verbalisanten hem onterecht beschuldigden, mogelijk vanwege zijn afkomst en huidskleur.

Het hof heeft het proces-verbaal van de verbalisanten in ogenschouw genomen, waarin werd gerapporteerd dat de verdachte op 8 februari 2016 in Amsterdam drugs had verkocht en dat hij tijdens de aanhouding een pakje met drugs op de grond gooide. Het hof heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal en heeft de stellingen van de verdachte verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,72 gram cocaïne en 1,29 gram MDMA, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd.

De strafbaarheid van de verdachte is niet uitgesloten, en het hof heeft de gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, bevestigd. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de impact van drugsgebruik op de samenleving. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de Opiumwet, in acht genomen en heeft de verdachte veroordeeld tot de eerder opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002912-17
datum uitspraak: 13 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-081058-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2018.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 8 februari 2016, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1,72 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 1,29 gram en/of 30 tabletten/pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van een ter terechtzitting gevoerd verweer

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het ten laste gelegd feit niet heeft begaan en zich op het standpunt gesteld dat het niet is gegaan zoals door de verbalisanten is geverbaliseerd. De verdachte stelt dat niet hij degene is geweest die iets te koop heeft aangeboden of drugs op de grond heeft gegooid en dat de verbalisanten het op hem gemunt hebben, mogelijk vanwege zijn afkomst en huidskleur.
In het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 8 februari 2016 hebben de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gerelateerd dat zij in de Zoutsteeg door de verdachte zijn aangesproken. Zij hoorden dat de verdachte het volgende zei: “I have coke, XTC, real good stuff. With me you can test before you buy anything”. Op het moment dat zij de verdachte vervolgens wilden aanhouden zagen zij de verdachte vanuit zijn rechterhand een pakje op de grond gooien. In dat pakje zaten de ten laste gelegde drugs.
Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van dit proces-verbaal. De enkele stelling van de verdachte dat de politie het op hem gemunt heeft brengt, mede getuige het feit dat het volgens de verdachte nu al de derde keer is dat hem iets dergelijks overkomt, daarin geen verandering, reeds nu deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd of anderszins aannemelijk is geworden.
Op grond van voornoemd proces-verbaal en de uitslagen betreffende de drugstesten door het politielaboratorium kan naar het oordeel van het hof worden bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 februari 2016 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,72 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 1,29 gram en 30 tabletten van een materiaal bevattende MDMA.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA en heeft zich als drugsverkoper opgehouden in het centrum van Amsterdam waar veel toeristen plegen te komen. Aldus heeft hij met zijn handelen overlast en hinder veroorzaakt op de openbare weg. Bovendien heeft het gebruik van deze verdovende middelen een verslavende werking en kan het leiden tot ernstige schade voor de gezondheid. Daarnaast heeft het drugsgebruik een negatieve uitwerking op de samenleving, omdat daarmee veelal vermogenscriminaliteit gepaard gaat, teneinde in het drugsgebruik te kunnen voorzien.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 mei 2018 heeft de verdachte in 2014 een transactie opgelegd gekregen voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. S.M.M. Bordenga en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van A.D. Renshof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2018.
mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.