In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA, met een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij hij ontkende het ten laste gelegde feit te hebben begaan. Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 mei 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij niet degene was die drugs te koop had aangeboden en dat de verbalisanten hem onterecht beschuldigden, mogelijk vanwege zijn afkomst en huidskleur.
Het hof heeft het proces-verbaal van de verbalisanten in ogenschouw genomen, waarin werd gerapporteerd dat de verdachte op 8 februari 2016 in Amsterdam drugs had verkocht en dat hij tijdens de aanhouding een pakje met drugs op de grond gooide. Het hof heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal en heeft de stellingen van de verdachte verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,72 gram cocaïne en 1,29 gram MDMA, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd.
De strafbaarheid van de verdachte is niet uitgesloten, en het hof heeft de gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, bevestigd. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de impact van drugsgebruik op de samenleving. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de Opiumwet, in acht genomen en heeft de verdachte veroordeeld tot de eerder opgelegde straf.