ECLI:NL:GHAMS:2018:1971

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
23-002812-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal van een dure fles drank

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor diefstal van een fles drank ter waarde van ongeveer 1746 euro, die zij op 15 maart 2017 in Amsterdam heeft weggenomen uit Hotel [naam]. De diefstal vond plaats in het bijzijn van de minderjarige dochter van de verdachte, wat door het hof als strafverzwarend is meegewogen. De politierechter had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week en een taakstraf van 60 uren opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straffen gevorderd, terwijl de raadsman van de verdachte om een geldboete vroeg in verband met de gewenste naturalisatie van de verdachte. Het hof heeft echter besloten om de straffen te handhaven, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De verdachte heeft blijk gegeven van geen respect voor het eigendomsrecht van het gedupeerden en heeft bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, Hotel [naam], tot schadevergoeding van € 1.746,40 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de diefstal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002812-17
datum uitspraak: 13 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13‑066535-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 15 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles drank (ter waarde van ongeveer 1746 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Hotel [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep wordt om proceseconomische redenen vernietigd.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 15 maart 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles drank ter waarde van ongeveer 1746 euro toebehorende aan Hotel [naam].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsmiddelen

Het hof zal op de voet van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, nu de verdachte het feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2018;
2. een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2017073800-1 van 8 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (doorgenummerde pagina’s 3 tot en met 5).

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 60 uren, bij niet verrichten te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg zijn opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft op grond van de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte verzocht de verdachte een geldboete, met een maximum van € 809,-, op te leggen in verband met de gewenste naturalisatie van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een zeer dure fles drank. Op gewiekste wijze heeft zij in het bijzijn van haar minderjarige dochter deze fles weggenomen in het [naam] Hotel. De verdachte heeft er aldus blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van het gedupeerde bedrijf. Daarbij komt dat zij met haar handelwijze zal hebben bijgedragen aan gevoelens van onbehagen en onveiligheid van het bezoekend publiek en dat de gedupeerde uitbater van het hotel de nodige tijd kwijt is geweest met de afwikkeling van de administratieve gevolgen van deze diefstal.
Het hof heeft acht geslagen op de straf die bij een eenvoudige winkeldiefstal pleegt te worden opgelegd, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een forse geldboete genoemd. De gewiekste wijze waarop de diefstal is uitgevoerd, de aanzienlijke waarde van de weggenomen fles drank en de omstandigheid dat de verdachte heeft gestolen in het bijzijn van haar minderjarige dochter, weegt het hof echter in strafverzwarende zin mee. Het hof acht daarom een voorwaardelijk gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. In het voorgaande ligt besloten dat niet kan worden volstaan met een geldboete zoals door de raadsman is bepleit. De nauwelijks uitgewerkte en niet onderbouwde stelling dat de verdachte haar leven inmiddels heeft gebeterd, acht het hof van onvoldoende gewicht om een andere uitkomst te rechtvaardigen.

Vordering van de benadeelde partij [naam] Hotel

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.776,42. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.746,40. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Zowel de advocaat-generaal als de raadsman van de verdachte hebben geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot hetzelfde bedrag als door de rechter in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 1.746,40 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [naam] Hotel
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] Hotel ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.746,40 (duizend zevenhonderdzesenveertig euro en veertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam] Hotel, ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.746,40 (duizend zevenhonderdzesenveertig euro en veertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 maart 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. H.A. van Eijk en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van A.D. Renshof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2018.
mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen
[…]