ECLI:NL:GHAMS:2018:1969

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
23-003251-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de strafzaak van diefstal van een motorboot en bijbehorende goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal van een motorboot en bijbehorende goederen, gepleegd op of omstreeks 1 september 2016 te Aalsmeer. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem een gevangenisstraf van drie maanden had opgelegd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 mei 2018 heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit, onder verwijzing naar het ontbreken van overtuigend bewijs. De verdediging stelde dat het DNA-profiel, dat matchte met dat van de verdachte, niet zonder meer bewijs van schuld opleverde. Het hof heeft echter de alternatieve verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Het hof oordeelde dat het aangetroffen bloedspoor op de rugleuning van de vissersstoel in de gestolen boot als daderspoor moet worden aangemerkt, en dat de verdachte niet overtuigend had aangetoond dat hij de boot onbeheerd had aangetroffen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal en de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd. De opgelegde straf van drie maanden gevangenisstraf werd door het hof bevestigd, waarbij het hof rekening hield met de waarde van de gestolen goederen en het strafblad van de verdachte. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende gespecificeerd was. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003251-17
datum uitspraak: 13 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-106603-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
postadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 1 september 2016 te Aalsmeer, althans in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motorboot, naam [naam] en/of een buitenboordmotor, merk Honda en/of een benzinetank en/of een of meer boxen met onder meer attributen voor de hengelsport en/of 2, althans een of meer reddingsvesten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair
hij op of omstreeks 1 september 2016 te Aalsmeer, althans in Nederland een goed te weten een motorboot, naam [naam] 425 heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van een ter terechtzitting gevoerd verweer

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het enkele feit dat het DNA-profiel, verkregen uit de bemonstering van het in de gestolen boot aangetroffen bloedspoor op de achterzijde van de rugleuning van de vissersstoel, matcht met het DNA-profiel van de verdachte, niet zonder meer betekent dat het de verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het wegnemen van de boot en de andere ten laste gelegde goederen. De raadsman heeft daarbij gewezen op de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat hij de boot onbeheerd heeft aangetroffen op het water en geprobeerd heeft deze, nadat hij een vinger had opengehaald aan een haakje, naar de kant te duwen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De door de verdachte gegeven alternatieve verklaring ter terechtzitting in hoger beroep voor de aanwezigheid van diens bloed op de vissersstoel, althans bovengenoemde DNA-match, stelt het hof als ongeloofwaardig ter zijde.
Bij onderzoek aan de gestolen boot is bloed aangetroffen op de achterzijde van de rugleuning van de vissersstoel. Gelet op de plaats waar het bloed is aangetroffen, zéér kort na de diefstal van de boot, dient het bloedspoor te worden aangemerkt als daderspoor. Het bloedspoor is bemonsterd en daaruit is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Het feit dat de verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep (bij de politie beriep hij zich op zijn zwijgrecht en in eerste aanleg is hij niet ter terechtzitting verschenen) met een alternatief scenario komt voor de mogelijke aanwezigheid van zijn bloed in de gestolen boot, komt de geloofwaardigheid daarvan niet bepaald ten goede. Verdachte heeft verklaard dat hij in de buurt waar de gestolen boot is gevonden ook een vissersbootje heeft liggen, hij daarmee aan het vissen was en opeens een boot zag drijven die hij vervolgens – toevallig nadat hij zich had opengehaald aan een haakje – naar de kant heeft geprobeerd te duwen. Ter terechtzitting heeft de verdachte eerst verklaard dat hij tegen de zijkant van de boot heeft geduwd. Nadat hem in herinnering is gebracht dat er geen bloedspoor op de zijkant van de boot is aangetroffen, maar op de vissersstoel in de boot heeft de verdachte vervolgens verklaard dat hij toch wel even in de boot is geweest. Waarom dat nodig was, als het enkele doel is geweest de boot naar de kant te duwen, heeft de verdachte niet uitgelegd. Deze wisselende, deels onlogische verklaring komt de geloofwaardigheid van het door verdachte geschetste scenario evenmin ten goede. Tenslotte heeft de verdachte zijn verklaring op geen enkele wijze onderbouwd, niet eens door aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk zelf over een vissersbootje ter plaatse beschikte.
Alles afwegende acht het hof het primair ten laste gelegde bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op of omstreeks 1 september 2016 te Aalsmeer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motorboot, naam [naam] en een buitenboordmotor, merk Honda en een benzinetank en boxen met onder meer attributen voor de hengelsport en 2 reddingsvesten, toebehorende aan [benadeelde].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft ten aanzien van de op te leggen gevangenisstraf in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een boot en goederen uit de boot. Deze goederen vertegenwoordigden een zeer grote waarde. Diefstal is een hinderlijk feit dat voor het slachtoffer ergernis, rompslomp en financiële schade tot gevolg heeft gehad. Ook heeft de verdachte door de diefstal een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer en is het enkel aan de oplettendheid van een burger te danken dat de boot weer aan de eigenaar kon worden teruggeven.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 mei 2018 is de verdachte eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de waarde van de gestolen goederen en het strafblad van de verdachte is een geldboete of een werkstraf niet op zijn plaats. Enkel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf volstaat onder deze omstandigheden. Het hof acht, alles afwegende, een door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.000,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen ter compensatie van materiële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens de verzochte vrijspraak en subsidiair niet-ontvankelijk te verklaren omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat de vordering van € 3.000,- van de benadeelde partij [benadeelde] onvoldoende gespecifieerd is. Het hof komt bij de optelling van de bedragen op de bijgevoegde bon niet op een bedrag van € 3.000,- maar op een bedrag van € 4.718,20. Of in dat verband wellicht sprake is van afschrijving is gesteld noch gebleken. Bovendien stelt het hof vast dat de onderbouwing van de gestelde totale schade van € 15.000,- niet is onderbouwd.
Het hof is dan ook van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. H.A. van Eijk en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van A.D. Renshof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2018.
mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.