ECLI:NL:GHAMS:2018:1960

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
200.166.688/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wilsbekwaamheid erflaatster bij opmaken van testament

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de wilsbekwaamheid van de erflaatster ten tijde van het opmaken van haar testament op 1 augustus 2011. De appellanten, waaronder mr. Johannes Cornelis Jacobus Smallenbroek als executeur, hebben in hoger beroep de vraag aan de orde gesteld of de erflaatster op dat moment geestelijk in staat was om een wilsverklaring te doen. Het hof had eerder een tussenarrest uitgesproken waarin dr. C.M.A.A. Roks als deskundige was benoemd om onderzoek te verrichten naar de geestelijke toestand van de erflaatster. In zijn rapport concludeerde de deskundige dat er aanwijzingen zijn voor een cognitieve stoornis, maar geen dementie was vastgesteld voor de datum van het testament. De deskundige gaf aan dat er twijfels waren over de geestelijke toestand van de erflaatster op het moment van het opmaken van het testament, en dat er verschillende conclusies waren getrokken door eerdere experts. De appellanten hebben vervolgens aanvullende stukken en getuigenverklaringen ingediend, maar de geïntimeerden hebben bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop het deskundigenrapport tot stand is gekomen. Het hof heeft geoordeeld dat de geïntimeerden alsnog in de gelegenheid moeten worden gesteld om opmerkingen te maken en verzoeken in te dienen bij de deskundige. Het hof heeft besloten dat de deskundige een nader rapport moet uitbrengen, waarin moet blijken dat aan de wettelijke vereisten is voldaan. Tevens is het hof akkoord gegaan met het horen van getuigen die meer informatie kunnen verschaffen over de wilsbekwaamheid van de erflaatster.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM, als nevenzittingsplaats van het
gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.166.688/01
zaaknummer rechtbank : C/16/335042 / HA ZA 13-33
arrest van de meervoudige familiekamer van 12 juni 2018
inzake

1.[appellante sub 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
2. mr. Johannes Cornelis Jacobus SMALLENBROEK,
in zijn hoedanigheid van (opvolgend) executeur/afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van [X] ,
kantoorhoudend te Leiderdorp,
APPELLANTEN,
advocaat:
mr. J. van der Steenhovente Amsterdam,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats 2] ,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats 3] ,
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat:
mr. B. Breederveldte Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna wederom gezamenlijk als appellanten aangeduid en afzonderlijk als [appellante sub 1] respectievelijk mr. Smallenbroek. Geïntimeerden worden hierna gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd en afzonderlijk [geïntimeerde sub 1] respectievelijk [geïntimeerde sub 2] .
Het hof heeft in deze zaak op 31 oktober 2017 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
Ingevolge het tussenarrest heeft de door het hof benoemde deskundige dr. C.M.A.A. Roks, neuroloog, op 28 februari 2018 zijn rapport uitgebracht.
Appellanten hebben een nadere akte inzake te vragen volledige proceskosten veroordeling genomen en [geïntimeerden] een memorie na deskundigenbericht tevens akte uitlating producties, tevens akte uitlating nader verzoek. Vervolgens hebben appellanten een akte na deskundigenbericht en overleggen getuigenverklaringen genomen.
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1.
In het tussenarrest van 31 oktober 2017 heeft het hof dr. Roks tot deskundige benoemd om onderzoek te verrichten ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Was bij erflaatster sprake van een stoornis van de geestvermogens?
2. Zo ja, was op 1 augustus 2011 sprake van deze stoornis en heeft deze stoornis een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsverklaring betrokken belangen belet ofwel is de wilsverklaring onder invloed van de geestelijke stoornis gedaan?
3. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
Het hof heeft bij zijn opdracht de deskundige gewezen op het bepaalde in artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met name op de verplichting om bij het onderzoek partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en om in het schriftelijk bericht te doen blijken dat aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de inhoud van de opmerkingen en/of de verzoeken.
2.2.
Kort weergegeven houden de antwoorden van de deskundige het volgende in:
1. Er lijkt een beeld te bestaan van een cognitieve stoornis zonder dat dementie is vastgesteld. Uit de rapporten van de heer Hoijtink maar ook uit het dossier van de huisarts kan de deskundige niet opmaken dat sprake is van dementie voor de datum 1 augustus 2011.
2. Bij lezing van de samenvatting van het medisch dossier komt de deskundige tot het antwoord nee. Er zijn echter na 1 augustus 2011 op medisch vlak zaken gebeurd die hierover twijfel zouden kunnen geven. Cruciaal blijft hoe erflaatster op 1 augustus 2011 was. Hierover is van een medicus geen informatie en is er alleen een gedetailleerde beschrijving van de twee getuigen die bij het tekenen van het testament aanwezig waren.
3. Het is opvallend dat drie experts die de zaak tot heden hebben beoordeeld tot twee totaal verschillende conclusies komen. De meest waarschijnlijke verklaring die de deskundige daarvoor vindt is het verschil in informatie dat aan deze experts is aangeboden.
Tenslotte maakt de deskundige melding van twee vragen van [appellante sub 1] naar aanleiding van enkele stukken uit het medisch dossier, met name de CT-scan, die zij de deskundige aanvullend heeft gezonden. Deze vragen heeft de deskundige in zijn rapport beantwoord.
2.3.
In hun memorie na deskundigenbericht wijzen [geïntimeerden] erop dat het deskundigenbericht niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 198 lid 2 Rv tot stand is gekomen. Zij zijn niet door de deskundige in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen. De door [appellante sub 1] aan de deskundige gezonden aanvullende stukken en vragen zijn niet met (de advocaat van) [geïntimeerden] gedeeld. Bovendien heeft [appellante sub 1] nagelaten [geïntimeerden] een afschrift daarvan te verstrekken. Niet duidelijk is wat dit (het hof begrijpt: aanvullende) medische dossier omvat en van wie dit medische dossier is verkregen.
[geïntimeerden] zijn van mening dat zij alsnog door de deskundige in de gelegenheid dienen te worden gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Voorts verzoeken zij het hof een comparitie te gelasten, teneinde de deskundige een nadere toelichting te laten geven op hun in de memorie na deskundigenbericht gegeven reactie op de inhoud van het deskundigenrapport.
2.4.
Het hof deelt de mening van [geïntimeerden] dat het deskundigenrapport niet overeenkomstig de vereisten van artikel 198 lid 2 Rv tot stand is gekomen en acht het noodzakelijk dat [geïntimeerden] alsnog in de gelegenheid worden gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, waarna de deskundige een nader rapport dient uit te brengen. Het hof zal niet daarnaast ook nog een comparitie gelasten voor het geven van een toelichting door de deskundige op de door [geïntimeerden] gegeven inhoudelijke reactie op het deskundigenrapport. [geïntimeerden] kunnen deze reactie deel laten uitmaken van de opmerkingen en verzoeken die zij thans alsnog aan de deskundige kunnen voorleggen.
[geïntimeerden] dienen hun opmerkingen en verzoeken rechtstreeks aan de deskundige te doen toekomen, met kopie aan appellanten. Deze dienen door de deskundige aan het door hem uit te brengen nadere rapport te worden gehecht, evenals de vragen van de zijde van appellanten waarvan hij in zijn thans voorliggende rapport melding heeft gemaakt. Teneinde misverstanden te voorkomen merkt het hof daarbij op dat op grond van de “medische verklaring” van erflaatster van 14 maart 2011 [appellante sub 1] ook na het overlijden van erflaatster als enige bevoegd is tot inzage in het medisch dossier van erflaatster en [appellante sub 1] tijdens de zitting bij het hof heeft toegezegd dat zij het patiëntdossier aan de deskundige ter beschikking zal stellen op voorwaarde dat dit bij de deskundige blijft.
Tenslotte dient de deskundige partijen het concept van zijn nadere rapport aan partijen te doen toekomen teneinde hen in de gelegenheid te stellen daarover opmerkingen te maken en vragen te stellen, alvorens zijn nadere rapport aan het hof te doen toekomen.
Uit het nadere rapport dient te blijken dat aan alle voornoemde voorschriften is voldaan.
2.5.
In het (eerdere) tussenarrest van 9 mei 2017 heeft het hof het noodzakelijk geacht te beschikken over nadere informatie met betrekking tot de totstandkoming van het testament van erflaatster van 1 augustus 2011, en in het bijzonder over:
a. de reden voor het inschakelen van notaris Wijts voor het maken van het testament in plaats van de vaste notaris (notaris Paardekooper);
b. de mate van betrokkenheid van notaris Paardekooper bij het maken van het testament;
c. de door notaris Wijts/haar kantoor verrichte handelingen en gehouden besprekingen met erflaatster en/of de vader vanaf het moment dat notaris Wijts werd ingeschakeld;
d. hetgeen met erflaatster is besproken tijdens het passeren van het testament.
2.6.
Het hof heeft appellanten in de gelegenheid gesteld deze informatie te verschaffen door het overleggen van schriftelijke verklaringen. Bij akte na tussenarrest hebben appellanten verklaringen overgelegd van notaris Paardekooper, kandidaat-notaris Ruuls en de notariële medewerkers, tevens getuigen bij het testament van erflaatster Gerrits en Grobben. Uit een bij de verklaring van Ruuls gevoegde verklaring van G.J. Hafkamp, klinisch geriater, van 27 juni 2017 blijkt dat notaris Wijts door dementie niet in staat is in rechte te getuigen.
2.7.
In hun reactie op deze verklaringen hebben [geïntimeerden] de wens te kennen gegeven in het kader van de bewijslevering Paardekooper, Ruuls, Gerrits en Grobben als getuigen te horen. Zij hebben daartoe onder meer aangevoerd dat de verklaringen van Gerrits en Grobben precies dezelfde inhoud hebben en kennelijk voorafgaand zijn opgesteld en (enkel) door de beide getuigen zijn getekend. Zij zijn van mening dat deze getuigen meer inhoudelijke vragen dienen te worden gesteld over de feiten en omstandigheden voorafgaande aan en tijdens het passeren van het testament.
Voorts verzoeken [geïntimeerden] het hof appellanten op te dragen het hele dossier van notaris Wijts met betrekking tot de totstandkoming van het testament van erflaatster in het geding te brengen dan wel [geïntimeerden] in de gelegenheid te stellen het dossier op te vragen en over te leggen.
2.8.
Het hof zal [geïntimeerden] overeenkomstig het door hen gedane bewijsaanbod toelaten tot het bewijs van hun stelling dat op 1 augustus 2011 bij erflaatster sprake was van vasculaire dementie en dat deze stoornis een redelijke waardering van de bij de wilsverklaring betrokken belangen heeft belet, althans de wilsverklaring onder invloed van de stoornis is gedaan, door middel van het horen van Paardekooper, Ruuls, Gerrits en Grobben als getuigen. [geïntimeerden] hebben niet toegelicht waarom zij naast het horen van Ruuls wensen dat het hof gebruik maakt van zijn bevoegdheid te bevelen dat het dossier wordt overgelegd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
2.9.
Na ontvangst van het nadere deskundigenbericht en na afloop van de getuigenverhoren zal het hof partijen in de gelegenheid stellen een akte te nemen met zowel een reactie op de inhoud van het nadere deskundigenrapport als een reactie op de inhoud van de afgelegde verklaringen, waartoe het hof de zaak naar een nader te bepalen rolzitting zal verwijzen.
2.10.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

3.Beslissing

Het hof:
beveelt een nader onderzoek door de deskundige dr. C.M.A.A. Roks, neuroloog naar aanleiding van door [geïntimeerden] te maken opmerkingen en in te dienen verzoeken als onder 2.4 overwogen;
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt dat beide partijen vóór
17 juli 2018kopieën van de overige gedingstukken aan de deskundige zullen doen toekomen, alsmede, na een verzoek daartoe van de deskundige, de andere door deze noodzakelijk geachte stukken, voor zover mogelijk;
wijst de deskundige op het bepaalde in artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met name op de verplichting om bij het onderzoek partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en om in het schriftelijk bericht te doen blijken dat aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de inhoud van de opmerkingen en/of verzoeken;
bepaalt dat de deskundige het onderzoek overigens zelfstandig – in de zin van artikel 198 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat wil zeggen niet onder leiding van het hof – zal verrichten;
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk, ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van het hof vóór
18 december 2018;
laat [geïntimeerden] toe tot het bewijs van hun stelling dat:
op 1 augustus 2011 bij erflaatster sprake was van vasculaire dementie en dat deze stoornis een redelijke waardering van de bij de wilsverklaring betrokken belangen heeft belet, althans de wilsverklaring onder invloed van de stoornis is gedaan
door middel van het horen als getuige van:
O.G.M. Paardekooper,
A.N. Ruuls,
E.R. Gerrits,
en B.J.W. Grobben;
beveelt dat het getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. C.M.J. Peters, daartoe tot raadsheer-commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op een nader door de raadsheer-commissaris te bepalen dag en uur;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 17 juli 2018voor opgave door de advocaat van [geïntimeerden] van verhinderdata van weerszijden (ook die van de getuigen) in de periode augustus, september, oktober en november 2018;
bepaalt dat partijen na ontvangst van het nadere deskundigenbericht en na afloop van de getuigenverhoren ieder een akte kunnen nemen met zowel een reactie op de inhoud van het nadere deskundigenrapport als een reactie op de inhoud van de afgelegde verklaringen, waartoe het hof de zaak naar een nader te bepalen rolzitting zal verwijzen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Kleene-Eijk, C.M.J. Peters en M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.