In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de wilsbekwaamheid van de erflaatster ten tijde van het opmaken van haar testament op 1 augustus 2011. De appellanten, waaronder mr. Johannes Cornelis Jacobus Smallenbroek als executeur, hebben in hoger beroep de vraag aan de orde gesteld of de erflaatster op dat moment geestelijk in staat was om een wilsverklaring te doen. Het hof had eerder een tussenarrest uitgesproken waarin dr. C.M.A.A. Roks als deskundige was benoemd om onderzoek te verrichten naar de geestelijke toestand van de erflaatster. In zijn rapport concludeerde de deskundige dat er aanwijzingen zijn voor een cognitieve stoornis, maar geen dementie was vastgesteld voor de datum van het testament. De deskundige gaf aan dat er twijfels waren over de geestelijke toestand van de erflaatster op het moment van het opmaken van het testament, en dat er verschillende conclusies waren getrokken door eerdere experts. De appellanten hebben vervolgens aanvullende stukken en getuigenverklaringen ingediend, maar de geïntimeerden hebben bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop het deskundigenrapport tot stand is gekomen. Het hof heeft geoordeeld dat de geïntimeerden alsnog in de gelegenheid moeten worden gesteld om opmerkingen te maken en verzoeken in te dienen bij de deskundige. Het hof heeft besloten dat de deskundige een nader rapport moet uitbrengen, waarin moet blijken dat aan de wettelijke vereisten is voldaan. Tevens is het hof akkoord gegaan met het horen van getuigen die meer informatie kunnen verschaffen over de wilsbekwaamheid van de erflaatster.