In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de erfdienstbaarheid van een weg. [Appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn vorderingen tot verlegging van de erfdienstbaarheid, alsook de bijdrage in de onderhoudskosten, zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen met betrekking tot de onderhoudskosten, maar dat hij wel voldoende gemachtigd was om te procederen over de verlegging van de erfdienstbaarheid. Het hof heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, en deze zijn in hoger beroep niet in geschil. De ouders van [appellant] zijn eigenaar van de percelen grond, terwijl [appellant] de camping exploiteert en gebruik maakt van de erfdienstbaarheid die sinds 1933 bestaat ten behoeve van de percelen van de [geïntimeerden]. Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld, waarbij het onder andere ging om de vraag of hij als beperkt zakelijk gerechtigde kan worden aangemerkt. Het hof concludeert dat [appellant] voldoende gemachtigd is door zijn ouders om de vorderingen in te stellen, en dat de afwijzing van de vorderingen door de rechtbank niet terecht was. Het hof heeft een comparitie van partijen bepaald om verdere toelichting te krijgen op de vorderingen van [appellant] en de reactie van [geïntimeerden].