ECLI:NL:GHAMS:2018:1930

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
200.015.254/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake deskundigenbericht en waardebepaling van vastgoed

In deze zaak, die een vervolg is op een eerder tussenarrest van 20 december 2016, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen de Stichting De Stadhouder en Oberon Bouw B.V. over de marktwaarde van een appartementsrecht dat op 26 oktober 2000 is verkocht. De deskundigen B.A. Melchers en H.A. Burger zijn benoemd om de waarde van het vastgoed te onderzoeken. Het deskundigenbericht is op 1 augustus 2017 ingediend, waarna beide partijen hun reacties hebben gegeven. De Stadhouder heeft bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop de deskundigen de waarde hebben vastgesteld, met name omdat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om vragen te stellen over het conceptrapport, wat in strijd is met artikel 198 Rv. Oberon heeft erkend dat de deskundigen deze instructie niet hebben gevolgd, maar twijfelt niet aan hun deskundigheid.

Het hof heeft geoordeeld dat het deskundigenbericht op dit moment niet bruikbaar is vanwege de omissies van de deskundigen. Het hof heeft besloten dat de deskundigen alsnog de gelegenheid moeten krijgen om te reageren op de laatste memories van partijen en hen in de gelegenheid te stellen om opmerkingen te maken. Tevens is er een aanvullend voorschot van € 1.694,= vastgesteld voor de deskundigen, dat door beide partijen moet worden betaald. Het hof heeft verder bepaald dat de deskundigen hun aanvullende rapport vóór 18 september 2018 moeten indienen. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.015.254/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : 230946/HA ZA 01-2854
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 juni 2018
inzake
STICHTING DE STADHOUDER,
gevestigd te Zandvoort,
appellante,
advocaat: mr. A. Bergers-Kemp te Amsterdam,
tegen
OBERON BOUW B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna weer De Stadhouder en Oberon genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 20 december 2016 een (vijfde) tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
Bij laatstgenoemd tussenarrest heeft het hof B.A. Melchers en H.A. Burger benoemd als deskundigen om gezamenlijk een onderzoek te doen naar de marktwaarde van het verkochte (het nog te realiseren appartementsrecht, rechtgevende op het gebruik van de bedrijfsruimte op de eerste verdieping en de woning op de tweede verdieping van het pand [x] ) op 26 oktober 2000.
Het deskundigenbericht is op 1 augustus 2017 ter griffie van het hof binnengekomen.
De Stadhouder heeft bij memorie van 12 december 2017 op de inhoud van het deskundigenbericht gereageerd. Op 23 januari 2018 heeft Oberon een antwoordmemorie na deskundigenbericht genomen.
Ten slotte is weer arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
In haar memorie na deskundigenbericht heeft De Stadhouder erop gewezen dat de deskundigen in afwijking van het bepaalde in artikel 198 Rv. (en hetgeen is vermeld in de Leidraad deskundigen in civiele zaken, punt 25, bladzijde 10) partijen niet in de gelegenheid hebben gesteld vragen te stellen en opmerkingen te maken naar aanleiding van het conceptrapport. De Stadhouder is het verder inhoudelijk niet eens met de wijze waarop de deskundigen de waarde van [x] (de door Oberon gehuurde etage) hebben berekend. Zij acht de gehanteerde uitgangspunten onbegrijpelijk en de motivering onvoldoende en zij verzoekt het hof het deskundigenbericht op dit punt te passeren en bij het vaststellen van de schade uit te gaan van de door haar gemaakte berekening van de waarde van die verdieping.
2.2
Oberon heeft in haar memorie erkend dat de deskundigen de instructie om artikel 198 Rv. toe te passen niet hebben gevolgd. Zij ziet echter geen reden om aan het oordeel van de deskundigen te twijfelen en meent dat het feit dat geen raadpleging van partijen heeft plaatsgevonden niet afdoet aan de onpartijdigheid en de deskundigheid van de deskundigen. Zij verzet zich tegen toewijzing van het door De Stadhouder gedane verzoek het deskundigenbericht (gedeeltelijk) te passeren. Zij verzoekt het hof de deskundigen in de gelegenheid te stellen om te reageren op de inhoud van de beide memories na deskundigenbericht en aldus alsnog toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 198 Rv.
2.3
Het komt het hof voor dat als gevolg van de omissies van de deskundigen het deskundigenbericht op dit moment nog niet goed bruikbaar is. Het hof zal de laatste memories van partijen doen toekomen aan de deskundigen en hun verzoeken partijen alsnog in de gelegenheid te stellen naar aanleiding van het (concept)rapport (verdere) opmerkingen te maken en verzoeken te doen. In hun bericht aan het hof dienen de deskundigen te vermelden welke (verdere) opmerkingen zijn gemaakt en welke verzoeken door partijen zijn gedaan en dienen zij te vermelden of zij in het licht van de laatste memories en de verdere opmerkingen en verzoeken blijven bij hun eerdere conclusies en zo ja, waarom de opmerkingen en verzoeken geen wijziging brengt in hun conclusie en zo nee, tot welke andere conclusie zij zijn gekomen.
2.4
De deskundigen hebben verzocht om vaststelling van een aanvullend voorschot van € 1.694,= (twee maal vier uur à 175,= exclusief btw) voor het opmaken van het aanvullende bericht. Hiertegen is door een van partijen bezwaar gemaakt met het argument dat zij heeft mogen aannemen dat voor het reeds betaalde voorschot van € 8.470,= alle gevraagde werkzaamheden zouden worden uitgevoerd. Dit bezwaar wordt verworpen, omdat geen van partijen gebruik heeft gemaakt van de haar geboden mogelijkheid bezwaar te maken tegen de einddeclaratie, hoewel zij - uiteraard - ervan op de hoogte waren dat dit onderdeel van de werkzaamheden niet was uitgevoerd. Vervolgens is het voorschot uitbetaald aan de deskundigen. Kennelijk meenden partijen destijds dat het voorschot een redelijke beloning was voor de werkzaamheden die wel waren verricht. Daarvan kunnen zij thans niet zonder meer terugkomen, wat niet wegneemt dat bij de beoordeling van de redelijkheid van de aanvullende einddeclaratie in aanmerking zal worden genomen dat reeds een aanzienlijk bedrag is gedeclareerd en uitbetaald en dat de noodzaak om zich een jaar later weer in de zaak te verdiepen door de deskundigen zelf is veroorzaakt. Het hof zal het gevraagde voorschot bepalen, waarvan elk van partijen de helft moet voldoen.
2.5
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
bepaalt dat de door het hof benoemde deskundigen H.A. Burger en B.A. Melchers alsnog toepassing dienen te geven aan het bepaalde in artikel 198 Rv. en in punt 25, bladzijde 10 van de Leidraad deskundigen in civiele zaken, door kennis te nemen van de inhoud van de beide memories na deskundigenbericht en door partijen in de gelegenheid te stellen desgewenst (verdere) opmerkingen te maken en verzoeken te doen; in hun nadere schriftelijk bericht dienen de deskundigen te doen blijken dat aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de inhoud van de opmerkingen en/of verzoeken;
bepaalt dat de griffier daartoe een afschrift van dit arrest en van de beide memories na deskundigenbericht aan de deskundigen zal toezenden;
bepaalt dat de deskundigen een nader voorschot toekomt van € 1.694,= inclusief btw;
bepaalt dat elk van partijen als voorschot op de kosten van de deskundigen een bedrag van € 847,= dient te voldoen; partijen zullen daarvoor van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak een nota ontvangen met betaalinstructies;
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van het desbetreffende voorschot de deskundigen hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundigen pas dan met het onderzoek behoeven te beginnen;
bepaalt dat de deskundigen een nader gezamenlijk schriftelijk, ondertekend bericht zullen inleveren ter griffie van het hof vóór 18 september 2018;
bepaalt dat de deskundigen tegelijk met dit nadere bericht hun aanvullende declaratie ter griffie zullen indienen onder vermelding van zaaknummer 200.015.254/01;
verwijst de zaak naar de
rol van 18 september 2018voor deskundigenbericht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, C.C. Meijer en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.