ECLI:NL:GHAMS:2018:1916

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
23-000387-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens noodweer na uitgaansgeweld in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de politierechter was veroordeeld voor mishandeling. De verdachte had op 29 maart 2015 in Amsterdam, tijdens een uitgaansincident, een vuistslag uitgedeeld aan een slachtoffer, wat leidde tot letsel. De verdachte stelde dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen zorgvuldig gewogen. De verdachte verklaarde dat hij zijn dronken vriend moest ondersteunen en dat het slachtoffer als eerste een slaande beweging maakte. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen in een lastige situatie verkeerde, maar ook dat zijn reactie proportioneel was in verhouding tot de dreiging die hij ervoer. Het hof concludeerde dat er sprake was van een gerechtvaardigd beroep op noodweer, waardoor de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de tenlastegelegde feiten. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en de verdachte werd vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000387-17
datum uitspraak: 12 juni 2018
tegenspraak
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-080026-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2017 en 29 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 29 maart 2015 te Amsterdam, in elk in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg en/of op een voor publiek toegankelijke plaats, te weten de Reguliersdwarsstraat, openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer], welk geweld bestond uit het eenmaal of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde van [slachtoffer];
subsidiair
hij op of omstreeks 29 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]) heeft mishandeld bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde van [slachtoffer], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt vrijgesproken van het primair
tenlastegelegde en voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van
€ 500,00 met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.558,00, verhoogd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel eveneens tot dit bedrag. Volgens de advocaat-generaal kan de verdachte geen beroep doen op noodweer ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in navolging van de vordering van de advocaat-generaal vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging eveneens bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De verdediging heeft aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde op de navolgende gronden.
i) De verdachte heeft geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van letsel of pijn bij het slachtoffer.
ii) Er is sprake geweest van noodweer, een rechtvaardigingsgrond waardoor de wederrechtelijkheid van het handelen ontbreekt, hetgeen bij mishandeling ertoe dient te leiden dat de verdachte van het hem
tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
Overwegingen van het hof
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Aan de verdachte wordt subsidiair onder meer verweten dat hij op 29 maart 2015 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen waardoor die Van [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Vaststaat dat de verdachte op 29 maart 2015 [slachtoffer] een vuistslag heeft gegeven. De verdachte heeft dit onmiddellijk na het incident verklaard en ook ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd. In dit verband overweegt het hof dat niet is gebleken dat de verdachte bij het geven van de vuistslag zodanig onbewust – uit een reflex – heeft gehandeld dat bij hem de (voorwaardelijke) opzet heeft ontbroken. Dit onderdeel van het verweer van de raadsman strekkende tot vrijspraak wordt dus verworpen.
De vraag is of de verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Volgens vaste jurisprudentie dient een beroep op noodweer aan een aantal voorwaarden te voldoen:
* Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Sr.
* De verdediging moet noodzakelijk zijn. Aan de hier bedoelde subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer de positie van de verdachte en de ruimte waarin hij zich bevindt, redelijkerwijs geen mogelijkheid bieden tot onttrekking aan de aanranding.
* De gekozen wijze van verdediging moet proportioneel zijn. De in dit verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist.
Samenvattend kan de verdachte een geslaagd beroep op noodweer doen indien zijn handelen is gericht tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding en de daarop volgende verdediging – de vuistslag – noodzakelijk en proportioneel was.
Met betrekking tot het feitelijk verloop van de gebeurtenissen in de nacht van 28 op 29 maart 2015 gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep houdt in dat hij op 28 maart 2015 ’s avonds samen met zijn vriend [naam 2] is gaan eten in een restaurant in de Reguliersdwarsstraat in Amsterdam. Daarna hebben zij afgesproken met [naam 1], die zich bij hen voegt bij het verlaten van het restaurant. [naam 2] blijkt dan zo dronken te zijn dat de verdachte hem bij het lopen moet ondersteunen. Nadat [naam 2] toch is gevallen, waardoor hij een licht bloedende wond op zijn achterhoofd heeft, besluiten zij om hem naar een taxi op het Koningsplein te brengen. Op weg naar de taxi vindt in de Reguliersdwarsstraat het incident plaats tussen de verdachte en [slachtoffer].
De Reguliersdwarsstraat is in Amsterdam een bekend uitgaansgebied waar zich een aantal horecagelegenheden bevindt dat voornamelijk wordt bezocht door LGBT-uitgaanspubliek. Op het moment dat de verdachte, zijn vriend [naam 2] ondersteunend, op de Reguliersdwarsstraat loopt, vertoont [naam 2] aanstootgevend gedrag door het aanwezige uitgaanspubliek bij herhaling uit te schelden voor ‘homo’.
Van [slachtoffer] heeft verklaard dat hij met een groep, onder wie zijn homoseksuele vriend en een transgender is uit geweest en hij behoorlijk wat alcoholhoudende drank had gedronken. Op de Reguliersdwarsstraat werd volgens Van [slachtoffer] eerst de transgender uit de groep van Van [slachtoffer] vernederend aangesproken door de verdachte en [naam 2]. Vervolgens zouden zij vanuit het niets en zonder enige aanleiding op Van [slachtoffer] af zijn gelopen en hem hebben geslagen, waarbij hij bewusteloos op de grond viel en tegen zijn lichaam werd geslagen en geschopt.
De verdachte heeft over het incident anders verklaard. Volgens de verdachte wordt Van [slachtoffer] niet door hem maar door [naam 2] uitgescholden voor ‘homo’. Op het moment dat zij hem passeren slaat Van [slachtoffer] in de richting van [naam 2]. De verdachte zag de klap duidelijk aankomen en moest deze ontwijken omdat hij [naam 2] ondersteunde en daardoor deels tussen hem en Van [slachtoffer] instond. Op het moment dat Van [slachtoffer] opnieuw wil slaan, geeft de verdachte, naar eigen zeggen in een reflex, het slachtoffer een vuistslag tegen zijn neus en bril, waardoor Van [slachtoffer] op de grond valt.
De verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] als eerste heeft geslagen dan wel een slaande beweging heeft gemaakt, wordt ondersteund door de verklaring van [naam 1]. Hij is als getuige ter terechtzitting in hoger beroep gehoord en heeft verklaard – net als bij de politie – dat hij op korte afstand van de verdachte en [naam 2] stond en dat hij heeft gezien dat Van [slachtoffer] als eerste uithaalde richting [naam 2] en de verdachte. [naam 1] heeft aldus consistent verklaard over wat hij heeft waargenomen. Het hof acht zijn verklaring mede betrouwbaar omdat hij de enige in het gezelschap was die geen alcohol had gedronken. Daar komt bij dat hij de eerste verklaring direct na het gebeuren diezelfde nacht tegenover de politie heeft afgelegd, terwijl uit het dossier blijkt dat hij en de verdachte over de inhoud van die verklaring tevoren geen overleg kunnen hebben gehad.
Op grond van het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte, welke steeds dezelfde is geweest en ook logisch past in het verloop van de gebeurtenissen, aannemelijk geworden. Daarbij weegt mee dat hij, nadat het slachtoffer op de grond lag, bij het slachtoffer is blijven staan en zichzelf direct bekend heeft gemaakt bij de politie als de persoon die had geslagen. Ook het feit dat het letsel dat bij het slachtoffer in het ziekenhuis is geconstateerd aansluit bij de lezing van de verdachte onderstreept de juistheid van zijn verklaring en minder die van het slachtoffer zelf, aangezien deze heeft verklaard dat hij door twee mannen meermalen tegen zijn hoofd en zijn lichaam is geschopt en geslagen, terwijl geen letsel aan zijn lichaam is vastgesteld.
In dit verband overweegt het hof dat de lezing van de gebeurtenissen zoals geschetst door getuige [getuige] niet wordt gevolgd. [getuige] heeft wisselend verklaard. Zo heeft hij bij de politie verklaard dat hij het begin van de vechtpartij niet heeft gezien en dus niet weet wie als eerste heeft geslagen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij het begin van de vechtpartij wel heeft gezien en verklaard dat drie mannen in gevecht waren met [slachtoffer], dat zij aan het schelden waren en dat zij hem ook hebben uitgescholden. Deze laatste verklaring komt niet overeen met hetgeen hij zelf eerder heeft verklaard en vindt bovendien geen steun in enige andere verklaring in het dossier, zelfs niet in die van het slachtoffer. Tegen de achtergrond van het voorgaande acht het hof daarom de verklaring van [getuige] niet aannemelijk geworden.
Uit al het voorgaande blijkt dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding van de verdachte en [naam 2] door Van [slachtoffer]. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat Van [slachtoffer] door diens lichamelijke beperkingen niet in staat zou zijn geweest tot een slaande beweging.
Zoals hierboven reeds vastgesteld heeft de verdachte Van [slachtoffer] vervolgens met opzet een afwerende vuistslag in het gezicht gegeven. Door deze vuistslag heeft het slachtoffer letsel en pijn bekomen. De vuistslag die de verdachte heeft gegeven impliceert het opzet zichzelf te verdedigen tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Mede in aanmerking genomen dat de verdachte toen Van [slachtoffer] sloeg zich in een lastige situatie bevond – een dronken man ondersteunend die uitgaanspubliek uitschold in een straat waar zich met name publiek bevindt dat de gebruikte scheldwoorden als aanstootgevend kan ervaren – moet worden geoordeeld dat de verdediging noodzakelijk was. Het hof acht de wijze van verdediging ook proportioneel in reactie op het voor de tweede maal een slaande beweging maken door Van [slachtoffer]. Het is de feitelijke situatie beschouwend, niet aannemelijk geworden dat de verdachte de reële mogelijkheid had om zich terug te trekken en aldus de aanval van Van [slachtoffer] op andere wijze dan door hoe hij heeft gehandeld af te wenden.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte gehandeld in noodweer en komt hem een gerechtvaardigd beroep toe op noodweer.
In het begrip mishandeling ligt de wederrechtelijkheid van de gedraging besloten. Nu op grond van het voorgaande blijkt dat sprake is van een rechtvaardigingsgrond voor deze gedraging, ontvalt daarmee de wederrechtelijkheid aan de mishandeling en kan dit bestanddeel niet worden bewezen, zodat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde feit.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Beslissing

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in het gevorderde.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M. van der Nat, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M.E. Hinskens - van Neck, in tegenwoordigheid van mr. F. Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 juni 2018.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]