In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 17 november 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1940, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor lokaalvredebreuk. De tenlastelegging betrof het wederrechtelijk binnendringen in een stadsloket in Amsterdam op 13 oktober 2017. Tijdens de zitting op 24 mei 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, maar heeft ook geconstateerd dat er taal- en schrijffouten in de tenlastelegging stonden, die het hof heeft verbeterd zonder de verdachte in zijn verdediging te schaden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 150, met een subsidiaire straf van 3 dagen hechtenis, en een proeftijd van 2 jaar. Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals met de eerdere veroordelingen van de verdachte, die niet in zijn nadeel zijn meegenomen. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, zoals artikel 138, dat betrekking heeft op het wederrechtelijk binnendringen.