ECLI:NL:GHAMS:2018:1904
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep kort geding over gebruik echtelijke woning na beëindiging affectieve relatie met belangenafweging
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De man heeft op 16 januari 2018 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 20 december 2017, waarin de voorzieningenrechter de vorderingen van de man heeft afgewezen en de vorderingen van de vrouw heeft toegewezen. De man verzocht in hoger beroep om het vonnis te vernietigen en zijn vorderingen toe te wijzen, terwijl de vrouw concludeerde tot afwijzing van het hoger beroep. De zaak is behandeld op de zitting van 9 mei 2018, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hebben een affectieve relatie gehad en uit deze relatie zijn twee minderjarige kinderen geboren. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen. Sinds juli 2014 wonen partijen samen in een huurwoning, die door de man is aangegaan. De oudste zoon kampt met een ernstige ziekte. De relatie is inmiddels beëindigd, en de man heeft in eerste aanleg gevorderd dat de vrouw de woning verlaat, terwijl de vrouw in reconventie heeft gevorderd dat zij alleen het gebruiksrecht van de woning krijgt.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen en de vrouw het gebruik van de woning tot 1 september 2018 toegewezen. In hoger beroep heeft het hof de grieven van de man beoordeeld, waarbij het hof oordeelde dat de vrouw voorlopig in de woning kan blijven, gezien de zorg voor de kinderen en de omstandigheden. Het hof heeft de vordering van de vrouw tot betaling van de helft van de huur door de man afgewezen, omdat de man niet in staat was dit bedrag te betalen. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter voor het overige bekrachtigd en de kosten tussen partijen gecompenseerd.