Uitspraak
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
€ 4.311,89 per maand, exclusief 8 procent vakantietoeslag en een dertiende maand.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een bankmedewerker, aangeduid als [appellant], die zijn ontslag aanvecht. Hij was in dienst bij Rabobank en had te maken met dyslexie, wat zijn functioneren beïnvloedde. De kantonrechter had eerder zijn vordering tot schadevergoeding afgewezen, waarop [appellant] in hoger beroep ging. De zaak begon met een dagvaarding op 5 januari 2017, waarbij [appellant] het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 oktober 2016 aanvocht. Hij voerde zes grieven aan en vroeg het hof om het vonnis te vernietigen en zijn vorderingen alsnog toe te wijzen.
De feiten zijn niet in geschil. [appellant] was sinds 2000 in dienst bij Rabobank en had in de loop der jaren verschillende beoordelingen gekregen, variërend van 'goed' tot 'redelijk'. In 2012 werd bij hem dyslexie vastgesteld, wat leidde tot aanpassingen in zijn takenpakket. Ondanks deze aanpassingen en begeleiding, kon hij geen andere functie binnen de organisatie vinden. Rabobank vroeg in 2014 toestemming aan het UWV om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, wat werd goedgekeurd. Het ontslag vond plaats op 29 december 2014.
Het hof oordeelde dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was. Het feit dat [appellant] een arbeidshandicap had, was niet voldoende om het ontslag onredelijk te verklaren. Het hof concludeerde dat Rabobank [appellant] voldoende had begeleid en dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De grieven van [appellant] werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van de procedure.