ECLI:NL:GHAMS:2018:186

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
23-003805-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in het uitgaansleven met willekeurige passant en oplegging van taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989, was beschuldigd van openlijke geweldpleging op 24 juli 2016 te Amsterdam, waarbij hij samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen een willekeurige passant op de Leidsestraat. De tenlastelegging omvatte schoppen en slaan tegen het lichaam van het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, en dat de verdachte significant heeft bijgedragen aan de geweldpleging. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte openlijk in vereniging geweld had gepleegd tegen het slachtoffer, en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde werd bevestigd, en het hof legde een taakstraf op van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Het hof weegt de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan mee in zijn beslissing. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan geweld op de openbare weg, wat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer met zich meebracht. Het hof hield rekening met de impact van het geweld op het slachtoffer en de gevoelens van onveiligheid die dergelijke misdrijven in de samenleving teweegbrengen. Ondanks eerdere veroordelingen van de verdachte, besloot het hof om in dit geval een taakstraf op te leggen, gezien de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003805-16
datum uitspraak: 24 januari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-152614-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 24 juli 2016, te Amsterdam, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Leidsestraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- schoppen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer], en/of
- slaan en/of stompen tegen het hoofd, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer], in elk geval in de richting van het hoofd, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bewijsverweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken op de grond dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte].
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe dat uit de gebezigde bewijsmiddelen, met name het omtrent de beschikbare camerabeelden opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 24 juli 2016, genoegzaam blijkt dat bij de geweldpleging tegen [slachtoffer] nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte heeft bestaan en dat de bijdrage van de verdachte daaraan significant is geweest. Om die redenen kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte het tenlastegelegde in vereniging heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 juli 2016 te Amsterdam openlijk, te weten op de openbare weg, de Leidsestraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het schoppen en slaan tegen het lichaam van [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis waarvan 40 uren voorwaardelijk, subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De raadsman heeft het hof, indien het tot een strafoplegging komt, verzocht de verdachte een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, nadat hij zich in het Amsterdamse uitgaansleven had gestort, samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van geweld op de openbare weg tegen een willekeurige passant door deze man hard tegen het lichaam te schoppen en te slaan. Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem enig letsel en pijn bezorgd. Het is goed voorstelbaar dat het slachtoffer nog geruime tijd last heeft gehad van de (ook psychische) impact van de onverwachte gewelduitbarsting. Daarnaast brengen dergelijke misdrijven gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving, bij de personen die van het incident getuige zijn geweest in het bijzonder. Het hof rekent dit de verdachte sterk aan. In zijn nadeel wordt voorts gewogen dat hij er op de terechtzitting in hoger beroep nauwelijks tot geen blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn gedrag in te zien.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 december 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, maar die omstandigheid zal het hof de verdachte, gelet op de lange tijd die sedert de laatste veroordeling is verstreken, thans niet tegenwerpen.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen van uitgaansgeweld plegen te worden opgelegd. Daarbij gaat het niet zelden om onvoorwaardelijke gevangenisstraffen of (forse) taakstraffen. Het hof ziet geen aanleiding daar in dit geval van af te wijken. In de omstandigheid dat de verdachte het nodige te verliezen heeft als hij gedetineerd zou raken, waaronder zijn werkzaamheden als lasser die hij uitvoert bij de Nederlandse Spoorwegen, en in aanmerking genomen dat de verdachte (blijkens eerdergenoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie) sinds het onderhavige feit geen strafbare feiten meer heeft gepleegd die ter kennis van justitie zijn gekomen, ziet het hof aanleiding in dit geval voor die tweede strafsoort te kiezen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, passend en geboden. Het hof komt tot een hogere straf dan is gevorderd, omdat het hof van oordeel is dat de eis van de advocaat-generaal onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2018.
[…]