In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989, was beschuldigd van openlijke geweldpleging op 24 juli 2016 te Amsterdam, waarbij hij samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen een willekeurige passant op de Leidsestraat. De tenlastelegging omvatte schoppen en slaan tegen het lichaam van het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, en dat de verdachte significant heeft bijgedragen aan de geweldpleging. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte openlijk in vereniging geweld had gepleegd tegen het slachtoffer, en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde werd bevestigd, en het hof legde een taakstraf op van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Het hof weegt de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan mee in zijn beslissing. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan geweld op de openbare weg, wat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer met zich meebracht. Het hof hield rekening met de impact van het geweld op het slachtoffer en de gevoelens van onveiligheid die dergelijke misdrijven in de samenleving teweegbrengen. Ondanks eerdere veroordelingen van de verdachte, besloot het hof om in dit geval een taakstraf op te leggen, gezien de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.