ECLI:NL:GHAMS:2018:1857

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
200.164.386/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot bewijslevering in hoger beroep inzake geestestoestand en financiële onttrekkingen

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 14 maart 2017, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. O. Surquin, is toegelaten tot bewijslevering door getuigen in een geschil over de geestestoestand van mevrouw [Persoon 1], die onder bewind staat. De bewindvoerder, mr. E. Wytema, heeft eerder bewijs geleverd dat de geestestoestand van [Persoon 1] ten tijde van de onttrekkingen door de appellant verstoord was. De appellant heeft betoogd dat de bewindvoerder niet voldoende bewijs heeft geleverd en heeft aanvullend bewijs aangeboden door getuigen te horen. Het hof heeft geoordeeld dat de bewindvoerder voorshands geslaagd is in het bewijs van de geestestoestand van [Persoon 1] en dat de appellant in de gelegenheid wordt gesteld om tegenbewijs te leveren. Het hof heeft een getuigenverhoor gepland op 2 juli 2018 en verdere beslissingen aangehouden tot na de bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.164.386/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/548128/ HA ZA 13-881
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 juni 2018 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. O. Surquin te Arnhem,
tegen
[geïntimeerde],
in hoedanigheid van bewindvoerder in het meerderjarigenbewind over de goederen van mevrouw [Persoon 1],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. Wytema te Haarlem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden wederom [appellant] en de bewindvoerder genoemd en de rechthebbende van de onder bewind gestelde goederen wederom [Persoon 1].
In deze zaak is op 14 maart 2017 een tweede tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt verwezen naar dat tussenarrest.
Partijen hebben ter uitvoering van het laatste tussenarrest achtereenvolgens (de bewindvoerder eerst) elk een akte met een productie genomen.
Vervolgens is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het laatste tussenarrest is de bewindvoerder voorshands geslaagd geacht in het bewijs van de door hem gestelde (gestoorde) geestestoestand en afhankelijke positie van [Persoon 1] ten tijde van de onttrekkingen door [appellant] van per saldo € 190.701,64 aan het vermogen van [Persoon 1] in de periode 1 juli 2011 t/m 27 oktober 2012. [appellant] is vervolgens toegelaten tot tegenbewijs.
2.2
Ter uitvoering van het tussenarrest heeft eerst de bewindvoerder bij akte het medisch advies overgelegd van [Persoon 3], arts/RGA, van 1 oktober 2015. Vervolgens heeft [appellant] een akte genomen onder overlegging van een vonnis gewezen tussen de bewindvoerder en (onder anderen) de notaris ten overstaan van wie [Persoon 1] op 31 maart 2011 volmacht heeft verleend voor het verlijden van een akte van geldlening met hypotheekstelling en ten overstaan van wie op 9 juni 2011 de akte van hypotheekstelling ten laste van de woning van [Persoon 1] is verleden voor de in het eerste tussenarrest onder 3.1 sub (iii) bedoelde geldlening van € 300.000.
2.3
Voor zover de akte van [appellant] tot betoog strekt dat het hof terugkomt op zijn voorshands gegeven bewijsoordeel faalt het betoog. De daartoe betrokken stelling dat de bij bedoelde geldlening betrokken medewerkers van ABN-Amro, notaris en heer [Persoon 2] (Overweg Beheer B.V.) hebben geoordeeld dat [Persoon 1] destijds wel degelijk in staat was om haar financiële belangen te overzien, mist een voldoende feitelijke grondslag. Die stelling is waar het de medewerkers van ABN-Amro en de heer [Persoon 2] aangaat in het geheel niet toegelicht en onderbouwd. Waar het de notaris aangaat, mist het daartoe overgelegde vonnis bindende kracht omdat het niet is gewezen tussen dezelfde partijen als in deze zaak (art. 236 Rv). Los daarvan weegt het gestelde oordeel van de notaris over de geestestoestand van [Persoon 1] niet op tegen het door de bewindvoerder bijgebrachte bewijs. Zo heeft de notaris zijn oordeel kennelijk alleen gebaseerd op het contact dat hij op 31 maart 2011 met [Persoon 1] over haar volmacht heeft gehad, terwijl het door de bewindvoerder bijgebrachte bewijs is terug te voeren op een veelheid van contacten van zorgverleners met [Persoon 1] in een tijdvak van meerdere jaren, zoals daarvan blijkt uit haar huisartsendossier dat het tijdvak van 21 juli 1994 t/m 21 augustus 2014 bestrijkt.
2.4
Het medisch advies van [Persoon 3] van 1 oktober 2015 kan [appellant] evenmin baten, reeds omdat de bewindvoerder heeft gesteld - en [appellant] niet heeft betwist - dat [Persoon 3] niet over het volledige huisartsendossier van [Persoon 1] heeft beschikt; dat dossier kwam pas in april 2016 beschikbaar. Daarbij komt dat de bewindvoerder heeft gesteld - en [appellant] evenmin heeft betwist - dat [Persoon 3] geen specialist is in ouderen geneeskunde, terwijl [Persoon 4], op wiens rapport van 18 april 2016 het voorshands bewijsoordeel mede is gestoeld, dat wel is. Bij die stand van zaken volstaat het rapport van [Persoon 3] niet ter ontzenuwing van het door de bewindvoerder bijgebrachte bewijs.
2.5
[appellant] heeft in zijn akte aanvullend (tegen)bewijs aangeboden door het horen van getuigen. Dat aanbod zal als na te melden worden ingewilligd, waarbij het hof erop wijst dat wat betreft de gestelde schenking het bepaalde in artikel 7:176 BW van toepassing is en [appellant] in zoverre niet met het leveren van tegenbewijs kan volstaan. Indien [appellant] niet slaagt in het bewijs kan verder in het midden blijven of - zoals [appellant] tot verweer heeft gesteld - de titel voor de onttrekkingen een schenking was van [Persoon 1] aan hem van € 150.000 en een opdracht van [Persoon 1] aan hem om herstel-/renovatiewerkzaamheden aan haar huis te laten verrichten tot een bedrag van € 115.000. Indien [appellant] wel slaagt in dat bewijs zal [appellant] in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren van de tot verweer gestelde schenking en zal hem een laatste kans worden geboden om bewijs te leveren van de tot verweer gestelde opdracht.
2.6
In afwachting van de bewijslevering door [appellant] in de zin van artikel 7:176 BW en overigens ter ontzenuwing van het voorshands bewijsoordeel over de door de bewindvoerder gestelde geestestoestand en afhankelijke positie van [Persoon 1], wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
laat [appellant] toe tot bewijs als in rov. 2.5 bedoeld;
beveelt dat, indien [appellant] getuigen willen doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. A.S. Arnold, daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op maandag 2 juli 2018 om 13.30 uur;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] dient na te (laten) gaan of partijen, zijzelf en de door ieder van hen voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn –
uiterlijk op 18 juni 2018 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de maanden september tot en met november 2018 aan het (enquêtebureau van het) hof dienen te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en S.B. van Baalen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.