In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging op 27 februari 2016 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte geweldpleging tegen een taxichauffeur, waarbij de verdachte in vereniging met anderen de chauffeur zou hebben vastgegrepen en geslagen. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf geëist, terwijl de raadsvrouw een taakstraf voorstelde.
Het hof heeft de verklaringen van de aangever, de taxichauffeur, en getuigen in overweging genomen. De aangever had verklaard dat hij door de verdachte en een medeverdachte was vastgehouden en geslagen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen geloofwaardig waren, ondanks dat camerabeelden geen openlijke geweldpleging toonden. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte een significante rol had gespeeld in de geweldpleging en verwierp het verweer van de raadsvrouw dat de verdachte slechts had geprobeerd de situatie te de-escaleren.
Uiteindelijk oordeelde het hof dat de verdachte het primair tenlastegelegde had begaan en sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €500,00 en 10 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Het hof rekende het de verdachte aan dat hij zich schuldig had gemaakt aan geweld op de openbare weg, wat gevoelens van onveiligheid teweegbrengt, maar hield rekening met het feit dat het slachtoffer geen noemenswaardig letsel had opgelopen en dat de verdachte sindsdien geen strafbare feiten had gepleegd.