ECLI:NL:GHAMS:2018:179
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders inzake klacht van klager
In deze zaak heeft klager op 2 mei 2017 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 25 april 2017, waarin het verzet van klager tegen een eerdere beschikking van 24 mei 2016 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De kamer had in de bestreden beslissing het verzet van klager ongegrond verklaard. Klager had eerder een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders, welke klacht door de voorzitter van de kamer als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Klager heeft vervolgens verzet ingesteld, maar dit verzet werd ook ongegrond verklaard door de kamer.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof op 21 december 2017, waar klager is verschenen en het woord heeft gevoerd. De gerechtsdeurwaarders zijn niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van het geding en de inhoud van de eerdere beslissingen. Het hof oordeelt dat, volgens artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet, tegen de beslissing van de kamer op het verzet voor klager geen rechtsmiddel openstaat. Dit rechtsmiddelenverbod kan alleen worden doorbroken als er sprake is van een fundamenteel rechtsbeginsel dat is veronachtzaamd, wat in dit geval niet is gesteld of gebleken.
Daarom concludeert het hof dat klager niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. De beslissing van het hof is gegeven op 23 januari 2018 en klager is niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 25 april 2017.