ECLI:NL:GHAMS:2018:1772

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
23/000485-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsverzoek voorlopige hechtenis van verdachte in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2018 een beschikking gegeven op het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die op dat moment verbleef in het Justitieel Complex Zaanstad. De verdachte, geboren in 1989, had een verzoek ingediend om zijn voorlopige hechtenis te schorsen. Het hof heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de relevante stukken, waaronder het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2018. Tijdens de behandeling in raadkamer zijn zowel de advocaat-generaal als de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.W. Flokstra, gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, en dat het vonnis van de rechtbank niet op een juridische of feitelijke misslag berust. Het hof heeft geconcludeerd dat de belangen van de verdachte bij invrijheidstelling niet opwegen tegen de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid. Daarom heeft het hof het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Deze beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, met de griffier aanwezig. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGop het verzoek strekkende tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte:
[appellant]
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres] ,
thans verblijvende Justitieel Complex Zaanstad.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft gezien het verzoek strekkende tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte
.Het hof heeft voorts kennisgenomen van de stukken betrekking hebbend op de
voorlopige hechtenis van de verdachte en het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2018.
Het hof heeft bij de behandeling in raadkamer op 16 mei 2018 gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman, mr. C.W. Flokstra.
Het hof heeft gelet op artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering.

De beoordeling

Gelet op het veroordelend vonnis van 30 januari 2018 is het hof van oordeel dat sprake is van voldoende ernstige bezwaren, nu niet is gebleken dat dit vonnis, ook ten aanzien van de feiten 3 en 4, klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust.
Met betrekking tot het door de verdachte verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis geldt dat dit verzoek moet worden afgewezen, omdat hetgeen is aangevoerd onvoldoende is om het belang dat de verdachte heeft bij zijn invrijheidstelling te laten prevaleren boven de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 16 mei 2018 in raadkamer van dit hof door
mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, voorzitter,
mrs. S.M.M. Bordenga en J. Piena, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 16 mei 2018,
de advocaat-generaal