4.4.Het hof is van oordeel dat [de man] , die jegens de kinderen een onderhoudsverplichting heeft, onvoldoende inzicht heeft geboden in zijn inkomsten vanaf 1 september 2013. De verklaring van [de man] ter zitting in hoger beroep en de door hem in het geding gebrachte stukken geven omtrent zijn inkomsten onvoldoende helderheid. Het hof overweegt daartoe als volgt.
[de man] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard – verkort weergegeven - :
“
In 2001 ben ik begonnen met een bedrijf, genaamd [de onderneming] . Dit is mislukt. In 2008 ben ik gevraagd om te komen werken in het bedrijf genaamd [het bedrijf] (hierna: [het bedrijf] ) van de heer [Y] , een onderneming in computertechnologie. Voor [het bedrijf] notuleerde ik en deed ik de logistiek. De heer [Y] en zijn broer repareerden PC’s en reden daartoe om de dag naar Eindhoven. Ik ontving geen salaris van [het bedrijf] , aangezien de onderneming onvoldoende inkomsten opbracht. Omdat het bedrijf onvoldoende opleverde, is de heer [Y] in 2008 ook voor Schiphol gaan werken.
Ik ben van plan middels een eigen onderneming een website te maken met algemene informatie over Curaçao. Er is nog weinig informatie over Curaçao beschikbaar. Het verdienmodel is gebaseerd op reclame-inkomsten maar het is nog een onzeker project. Ter voorbereiding ga ik volgende maand naar Curaçao. De heer [Y] betaalt hiervoor de tickets. Vanwege zijn werk bij KLM te Schiphol kan hij dat goed regelen. Ik heb ook gesolliciteerd, maar ben steeds afgewezen. Ik kan niet door de gemeente worden verplicht om een uitkering aan te vragen. De heer [Y] verblijft ongeveer de helft van de maand op mijn adres en betaalt mij daarvoor maandelijks € 350,- als bijdrage in de kosten van de huishouding. Als ik contant geld ontvang, dan stort ik dat op mijn bankrekening. Ik heb een aantal keren contant geld op Schiphol gestort, aangezien alleen dat kantoor op zondagavond open is. Om te kunnen leven, heb ik mijn persoonlijke bezittingen verkocht. Ik heb een schuld van ongeveer € 13.000,-.”
[de man] stelt jarenlang te hebben gewerkt voor [Y] en/of diens onderneming, zonder dat daar een salaris of winstuitkering tegenover stond, maar heeft dat naar het oordeel van het hof niet inzichtelijk, laat staan aannemelijk gemaakt. Volgens [de man] werd met het bedrijf onvoldoende winst gegenereerd om salaris uit te keren, maar hij heeft dat niet onderbouwd aan de hand van bij voorbeeld een administratie. Het hof gaat voorbij aan de schriftelijke verklaring van [Y] van 27 november 2017 waarin hij uiteenzet op welke wijze [de man] en [Y] hebben samengewerkt en dat [de man] nimmer in loondienst is gekomen of winst is uitgekeerd, nu ook deze verklaring niet is onderbouwd, bij voorbeeld aan de hand van een administratie van de onderneming. De door [de man] overgelegde bankafschriften uit het jaar 2017 van de heer [Y] zijn niet ter zake dienend. Bankafschriften uit de jaren 2013 tot en met 2017 van de onderneming [het bedrijf] zijn niet doorslaggevend, alleen al omdat niet valt uit te sluiten dat er andere bankrekeningen zijn waar [het bedrijf] inkomsten op bijschreef. Het hof dient ervan uit te gaan dat [de man] tenminste enige inkomsten moet hebben gehad, vanwege zijn jarenlange werkzaamheden voor [Y] en/of diens onderneming en het gegeven dat hij in zijn levensonderhoud heeft moeten voorzien.
[de man] stelt voorts dat hij leeft van wat hij van derden ontvangt. Hij heeft zijn bankafschriften in het geding gebracht uit de periode van augustus 2016 tot en met januari 2017. Uit die bankafschriften blijkt dat hij een aantal keren contante geldbedragen op zijn eigen bankrekening heeft gestort van in totaal € 2.810,-. Onduidelijk is hoe hij aan het geld is gekomen dat hij heeft gestort. De schriftelijke verklaring van zijn moeder van 6 augustus 2017, waarin zij verklaart dat zij [de man] financieel heeft gesteund ‘door hem te voorzien van zowel contant als digitaal geld,’ en de schriftelijke verklaring van 26 november 2017 van de heer [Z] , broer van [de man] , waaruit blijkt dat hij in 2013 en 2015 respectievelijk € 1.000,- en € 200,- aan [de man] heeft geleend, bieden onvoldoende inzicht in het inkomen van [de man] . Dat geldt eveneens voor het door hemzelf geproduceerde overzicht van bedragen die hij van zijn zuster, broer en moeder heeft geleend en/of ontvangen. Uit de voormelde verklaring van [Y] blijkt dat [Y] ongeveer de helft van de maand bij hem woont en sinds 2013 bijdraagt in de leef- en woonlasten. Hij zou een bedrag van gemiddeld € 350,- per maand van [Y] ontvangen. Ook deze verklaring en de ter zitting in hoger beroep gegeven verklaring van [de man] zelf bieden onvoldoende inzicht in de inkomsten van [de man] . De door [de man] in het geding gebrachte bonnen van onder meer Lidl, Blokker en Dirk van den Broek verschaffen dit inzicht evenmin.
Dat [de man] al jaren zorg- en huurtoeslag ontvangt en dat de Belastingdienst kennelijk accepteert dat hij geen aangifte doet en dit blijkens de mededeling Inkomstenbelasting 2010 ook niet hoeft te doen, maakt het voorgaande niet anders.
De door [de man] gestelde schuld aan DUO van € 13.792,- welke hij middels een brief van DUO van 6 januari 2016 heeft onderbouwd, dient bij de beoordeling van de draagkracht buiten beschouwing te blijven, te meer nu hij heeft nagelaten daaraan gevolgen te verbinden, zodat het hof daaraan voorbij zal gaan.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat, aangezien [de man] niet heeft voldaan aan de op hem op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rustende verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig aan te voeren, het daaruit de gevolgtrekking kan maken die het geraden acht. Bij het ontbreken van inkomensgegevens is het hof niet in staat om de draagkracht van [de man] vanaf 1 september 2013 te beoordelen. Dit dient voor zijn risico te komen. Dat de gemeente hem bij besluit van 20 november 2013 heeft medegedeeld geen verhaalsbijdrage op te leggen, doet daaraan niet af, nu dit besluit bij besluit van 6 mei 2016 genoemd onder 2.5. is gecorrigeerd omdat uit nader onderzoek van de gemeente Haarlemmermeer is gebleken dat [de man] inkomsten heeft verzwegen.
Bij dit oordeel betrekt het hof dat [de man] weliswaar heeft gesteld dat hij tevergeefs heeft gesolliciteerd, doch dat hij deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Daarbij komt dat niet valt in te zien waarom [de man] geen uitkering heeft aangevraagd – ook al is hij hiertoe niet gehouden - nu hij geen inkomsten uit arbeid zou hebben gehad. Hij dient zich ervoor in te zetten om te kunnen voorzien in (een deel van) de kosten van de kinderen.