ECLI:NL:GHAMS:2018:175

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
23-000255-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie met als doel misdrijven te plegen, waaronder phishing, diefstal en oplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van deelneming aan een criminele organisatie die zich bezighield met misdrijven zoals phishing, diefstal en oplichting. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar een organisatie die op een gestructureerde manier bankgegevens van slachtoffers verkreeg en vervolgens bankpassen onderschepte om geldbedragen te stelen. De verdachte heeft in de periode van 1 februari 2015 tot en met 11 juni 2015 deelgenomen aan deze organisatie, samen met medeverdachten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij verschillende strafbare feiten, waaronder het in vereniging plegen van diefstal en oplichting. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij het hof de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie in overweging nam. Het hof heeft ook vrijspraken uitgesproken voor enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraken die eerder door de rechtbank waren gegeven. De uitspraak benadrukt de georganiseerde en planmatige aanpak van de criminele activiteiten en de schade die aan slachtoffers is toegebracht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000255-16
datum uitspraak: 22 januari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-680085-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2017 en 8 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Het hof stelt voorop dat onder 2, 3 en 4 telkens afzonderlijke strafbare feiten cumulatief zijn ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 2 overweegt het hof dat in bijlage I bij het vonnis, inhoudende de volledige tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging, sprake is van een kennelijke misslag: anders dan in deze bijlage is vermeld, is immers in feit 2 het onderdeel betreffende [naam 1] niet in de (eveneens in een bijlage bij het vonnis aan te treffen) tekst van de vordering wijziging tenlastelegging opgenomen. Een en ander volgt ook uit het feit dat aan dit onderdeel van feit 2 in het vonnis geen enkele bewijs- dan wel vrijspraakoverweging is gewijd. Datzelfde geldt voor het in bijlage I bij feit 4 opgenomen onderdeel Kerkhoven (Javakade te Amsterdam).
Ten aanzien van feit 3 overweegt het hof dat in de bewezenverklaring sprake is van een kennelijke verschrijving, nu daarin het onderdeel betreffende [naam 1] bewezen is verklaard, terwijl de rechtbank in haar vonnis expliciet heeft overwogen dat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken daar niet kan worden bewezen dat de verdachte op de betreffende dag in de betreffende plaats is geweest.
Met inachtneming van het vorenoverwogene concludeert het hof dat de verdachte is vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde voor zover dat ziet op het onderdeel betreffende [naam 1] en van het onder 4 ten laste gelegde voor zover dat ziet op het onderdeel betreffende [naam 2] . Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de hierboven genoemde vrijspraken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging – en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 11 juni 2015 te Amsterdam en/of elders in Nederland, (telkens) heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer) verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere perso(o)n(en) welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) het plegen van misdrijven, namelijk het:
- in vereniging plegen van oplichting en/of;
- in vereniging plegen van diefstal van poststuk(ken) en/of bankpas(sen) en/of pincode(s) en/of;
- in vereniging plegen van diefstal van een of meer geldbedrag(en) door middel van een valse sleutel, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet is/zijn/was/waren gerechtigd,
welke deelneming onder meer bestond in/uit het (samen met een of meer andere deelnemer(s) aan die organisatie(s)) (telkens):
- aanvragen van pincode(s) en/of pas(sen) op naam van een ander dan die van hem, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders(s) en/of;
- onderscheppen van voornoemde pas(sen) en/of pincode(s) door deze uit een of meer brievenbus(sen) te stelen en/of zich voor te doen als de rechtmatige eigenaar van voornoemde pas(sen) en/of;
- vervolgens opnemen van geld met niet aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehorende bankpas en/of overboeken van geld met niet aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehorende persoonlijke gegevens van rekeninghouders en/of pincode en/of bankpas en/of signeercodes en/of;
- kopen van goederen met geld welke is verkregen door het plegen van voornoemde misdrijven en/of;
- ( mede)plegen van voornoemde misdrijven;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 mei 2015 tot en met 11 juni 2015 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- ongeveer 2512 euro, althans 1000 euro, in elk geval een geldbedrag geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 3] en/of;
- ongeveer 24.220 euro (middels een betaling aan [bedrijf 2] ), in elk geval een geldbedrag geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of de [bedrijf 3] en/of;
- ongeveer 3500 euro, althans 1000 euro, in elk geval een geldbedrag geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [bedrijf 3] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) niet is/zijn/was/waren gerechtigd;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 maart 2015 tot en met 11 juni 2015 te Haarlem en/of Middenbeemster en/of [naam 3] en/of Stedum en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer brievenbus(sen) heeft weggenomen een of meer poststuk(ken) waaronder poststuk(ken) afkomstig van een of meer bank(en) inhoudende een of meer bankpas(sen) en/of pincode(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 maart 2015 tot en met 11 juni 2015 te Haarlem en/of Middenbeemster en/of [naam 3] en/of Stedum en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer postbode(s) in voornoemde gemeente(n), althans een of meer perso(o)n(en) heeft bewogen tot de afgifte van een of meer poststuk(ken) op naam van [slachtoffer 2] , in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als voornoemde [slachtoffer 2] en/of geadresseerde van voornoemde poststuk(ken);
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 april 2015 tot en met 11 juni 2015 te Hoofddorp en/of Purmerend en/of Raamsdonkveer en/of Zwolle en/of Haarlem en/of Vlissingen en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meer poststuk(ken), waaronder poststukken afkomstig van een of meer bank(en) inhoudende een of meer bankpas(sen) en/of pincode(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde gemeente(n) is toegegaan waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (vervolgens)
- aan een of meer postbode(s) heeft/hebben gevraagd om voornoemd(e) poststuk(ken) te overhandigen en/of;
- uit de brievenbus(s) van voornoemde [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] voornoemd(e) poststuk(ken) gepoogd heeft/hebben te verkrijgen;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 april 2015 tot en met 11 juni 2015 te Hoofddorp en/of Purmerend en/of Raamsdonkveer en/of Zwolle en/of Haarlem en/of Vlissingen en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels een of meer postbode(s) in voornoemde gemeente(n), althans een of meer perso(o)n(en) te bewegen tot de afgifte van een of meer poststuk(ken) op naam van [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, (telkens)
– naar voornoemde gemeente(n) is/zijn toegegaan en/of
– ( vervolgens) voornoemde postbode(s) heeft/hebben aangesproken en/of
– zich heeft/hebben voorgedaan als voornoemde [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of de geadresseerde van voornoemde poststuk(ken);
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 mei 2015 tot en met 11 juni 2015, te Amsterdam en/of elders in Nederland, een voorwerp, te weten een of meer broeken (in totaal 7, merk: True Religion en/of Dolce & Gabbana en/of Dsquared en/of Cavalli) en/of schoenen (in totaal 17 paar, merk: Valentino en/of Dior en/of Yves Saint Laurent en/of Prada en/of Louis Vuitton en/of Dolce & Gabbana) en/of jassen (in totaal 2, merk: Gucci en/of Dsquared) en/of shirt (merk: Pierre Balmain) en/of vest (merk: Moncler) en/of armband (merk: Buddha to Buddha) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemde broek(en) en/of schoenen en/of jassen en/of vest en/of armband, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

• Vrijspraak ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde

Ten laste is gelegd het witwassen van kledingstukken en schoenen. Vast is komen te staan dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte een aantal kledingstukken, schoenen en een label van een vest van het merk Moncler zijn aangetroffen.
Ten aanzien van het witwassen van een vest van het merk Moncler overweegt het hof dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat de verdachte het vest op enig moment daadwerkelijk voorhanden heeft gehad; het enkel aantreffen van een label kan die conclusie niet dragen. Reeds daarom kan het ten laste gelegde witwassen van het vest niet worden bewezen.
Ten aanzien van de overige goederen is het hof, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsvrouw, van oordeel dat witwassen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte ook hiervan moet worden vrijgesproken.

• Gedeeltelijke vrijspraak ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde

Het hof overweegt ten aanzien van hetgeen onder het
tweede gedachtestreepjevan feit 2 (zaak Middenbeemster, benadeelde [slachtoffer 2] / [bedrijf 3] ) is ten laste gelegd het volgende.
Op 27 mei 2015 is met de door verdachte en [medeverdachte 1] onderschepte bankpas van [slachtoffer 2] bij kledingwinkel [bedrijf 2] te Amsterdam een betaling verricht van € 24.220,00. Getuige [getuige 1] , werkzaam bij voornoemde winkel, heeft op 29 mei 2015 bij de politie verklaard dat deze betaling is verricht door één persoon met een Surinaams/Hindoestaans uiterlijk en een tatoeage in de nek. De verdachte voldoet op zich aan dit signalement, maar op 29 juni 2015 zijn aan [getuige 1] foto’s getoond, waaronder een foto van verdachte. Deze is door [getuige 1] niet herkend. Nu overig bewijs ontbreekt kan het hof niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte aanwezig is geweest bij de betaling bij [bedrijf 2] , laat staan dat hij de betaling zelf heeft verricht. Evenmin blijkt uit het dossier van (andere) uitvoeringshandelingen met betrekking tot de betaling van de kleding, noch dat de verdachte nadien heeft gedeeld in de buit. Het enkel uitpeilen van de telefoon van de verdachte in de directe omgeving van de winkel is niet voldoende voor een bewezenverklaring. Daarmee ontbreekt het bewijs voor dit onderdeel van de tenlastelegging en het hof zal de verdachte dan ook, zoals door de verdediging is bepleit, vrijspreken van de diefstal in vereniging met gebruik van een valse sleutel van een geldbedrag van € 24.220,00 toebehorend aan [slachtoffer 2] en/of [bedrijf 3] .
Ten aanzien van hetgeen onder het
derde gedachtestreepjevan feit 2 (zaak [naam 3] , benadeelde [slachtoffer 3] / [bedrijf 3] ) is ten laste gelegd, is het hof van oordeel dat vrijspraak dient te volgen voor de transactie ad € 70,- bij Lacoste, nu uit het dossier van onvoldoende betrokkenheid van de verdachte bij deze transactie blijkt, zodat ‘slechts’ een bedrag van € 3430,- kan worden bewezen.

• Gedeeltelijke vrijspraak ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 4 ten laste gelegde voor zover dat ziet op de zaak Purmerend [adres 2] , benadeelde [slachtoffer 5] ), nu de verdachte zowel door het observatieteam, als door de aangesproken postbode niet is herkend.
Het hof overweegt als volgt. Op 23 april 2015 is getuige [getuige 2] tijdens haar werkzaamheden als postbode te Purmerend aangesproken door een man die haar vroeg of de post voor het adres [adres 2] reeds was bezorgd. Op 4 mei 2015 zijn [getuige 2] foto’s getoond, waaronder een foto van de verdachte. [getuige 2] heeft de verdachte niet herkend. Bij gebreke van ander bewijs kan het hof niet vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze poging tot diefstal in vereniging dan wel poging tot het medeplegen van oplichting, zoals onder 4 ten laste is gelegd. Het hof zal de verdachte hiervan dan ook vrijspreken.

Bewijsoverwegingen

In onderstaande overwegingen zal de verdachte, evenals de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , worden aangeduid met zijn achternaam.

• Medeplegen

Het hof stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen de navolgende modus operandi naar voren komt.
Aan de benadeelde wordt een e-mail verzonden die afkomstig lijkt te zijn van de ABN AMRO- of de Rabobank. Vervolgens wordt de benadeelde via een hyperlink in deze e-mail naar een ‘
phishingwebsite’ geleid. Daar wordt een pagina getoond die sterke gelijkenis vertoont met een authentieke webpagina van de betreffende bank en wordt benadeelde gevraagd bank-, adres- en persoonsgegevens in te vullen. Nadat de benadeelde deze gegevens heeft verstrekt, wordt door derden met behulp van de gegevens telefonisch een nieuwe bankpas aangevraagd, waarna deze bankpas naar het opgegeven adres van benadeelde wordt verzonden en vervolgens wordt onderschept, waarna met deze pas geldbedragen worden opgenomen en/of pinbetalingen worden verricht. In een aantal gevallen is het bij een poging gebleven.
Beoordeeld zal moeten worden of sprake is van het
in verenigingplegen van (poging tot) diefstal (met valse sleutel) en medeplegen van (poging tot) oplichting door [verdachte] . Hiertoe wordt het volgende overwogen.
De hierboven geschetste handelwijze vergt een planmatige aanpak, een intensieve samenwerking en een duidelijke afstemming tussen de betrokken personen, hetgeen bevestiging vindt in de bewijsmiddelen. In dit verband wordt nog het volgende overwogen. Nadat de gegevens van een benadeelde werden verkregen, is met behulp van deze gegevens door – veelal – [medeverdachte 2] een nieuwe bankpas aangevraagd. Nadat de aanvraag had plaatsgevonden, speelde [medeverdachte 2] de persoons-, adres- en bankgegevens door aan [medeverdachte 1] en/of [verdachte] . Voorzien van die informatie was het aan [medeverdachte 1] en [verdachte] het betreffende poststuk met daarin de bankpas te bemachtigen. Veelal vanuit Amsterdam verplaatsten [medeverdachte 1] en [verdachte] zich gezamenlijk, met de auto, te weten de Renault Megane met kenteken [kenteken] , in gebruik bij [medeverdachte 1] , naar diverse plaatsen in vrijwel het hele land, waaronder Haarlem, Vlissingen en Stedum. Behalve dat [medeverdachte 1] de auto ter beschikking stelde, reed hij en gaf ter plaatse [verdachte] zo nu en dan aanwijzingen. [verdachte] was degene – het enkele geval daargelaten dat [medeverdachte 1] zelf in de brievenbus keek – die de postbode benaderde of in de brievenbus van de geadresseerde(n) keek. Blijkens verschillende tapgesprekken hadden [medeverdachte 1] en [verdachte] ten tijde van de uitvoering van de ten laste gelegde feiten telefonisch contact, waarbij zij instructies en informatie met betrekking tot het bemachtigen van de bankpassen met elkaar deelden. Tijdens deze gesprekken is gebruik gemaakt van kennelijk vooraf afgesproken versluierd taalgebruik, waaronder de woorden " [naam 7] " (
het hof begrijpt postbode), "spa" (
het hof begrijpt pas) en "green" (
het hof begrijpt [bedrijf 3]). Dat de betrokkenheid van [medeverdachte 1] verder ging dan enkel het rondrijden van [verdachte] blijkt onder meer uit de (in de bewijsmiddelen opgenomen) tapgesprekken van 22 mei 2015 en 4 juni 2015, waaruit volgt dat [medeverdachte 1] actief meedacht over en meewerkte aan het achterhalen van de post. [1]
Naar het oordeel van het hof geven de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden blijk van een gelijkwaardige rolverdeling tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] , als ook van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het plegen van diefstal in vereniging en het medeplegen van oplichting, respectievelijk de poging daartoe. Het hof overweegt dat niet alleen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, maar dat het handelen van [verdachte] en [medeverdachte 1] ook van wezenlijk belang was in de keten van strafbare gedragingen; zonder hun beider inspanningen zouden de bankpassen niet ter beschikking zijn gekomen en zou het uiteindelijke doel – het verkrijgen van geld of goederen – niet kunnen worden verwezenlijkt.

• Deelneming aan een criminele organisatie

Uit het hiervoor overwogene in samenhang met de overige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte heeft behoord tot een op het plegen van misdrijven zoals weergegeven in de bewezenverklaring gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook een belangrijke aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, zij het dat de pleegperiode wordt beperkt van 1 februari 2015 tot en met 11 juni 2015, nu bewijs voor de daarvoor gelegen periode ontbreekt.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde, voor zover betrekking
hebbende op zaaksdossier [naam 3] (benadeelde [slachtoffer 3] / [bedrijf 3] )
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het delict. Volgens de raadsvrouw heeft een ander de geldopname van € 1.000,00 bij een pinautomaat aan de [locatie 1] en de betaling van € 2.430,00 in kledingwinkel [naam 4] verricht. Voorts heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van de onder 3 ten laste gelegde diefstal in vereniging van poststukken te [naam 3] en/of het aldaar medeplegen van oplichting.
Het hof overweegt als volgt.
Op 28 mei 2015 is bij de [bedrijf 3] telefonisch een nieuwe bankpas aangevraagd door een persoon die zich voordeed als [slachtoffer 3] . Op 29 mei 2015 is de bankpas door de [bedrijf 3] verzonden naar het adres van [slachtoffer 3] , namelijk [adres 3] te [naam 3] . Uit de locatiegegevens van de mobiele telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 1] blijkt dat zij zich op 30 mei 2015 in [naam 3] bevonden. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij op 30 mei 2015 tijdens haar werkzaamheden als postbode is aangesproken door een jongen. Deze jongen vroeg haar naar post voor het adres Loozermars-Noord en zei dat hij wachtte op een brief van het ziekenhuis bestemd voor zijn moeder. [getuige 3] heeft verklaard dat zij geen post aan deze jongen heeft afgegeven.
Later die dag, namelijk om 16:31 uur, heeft met de betreffende bankpas (die gelet op de verklaring van [getuige 3] op enig moment daarvoor gestolen moet zijn) een geldopname plaatsgevonden bij een pinautomaat aan de [locatie 1] in Amsterdam. De telefoons van [medeverdachte 1] en [verdachte] peilden toen beide uit in de nabije omgeving van deze pinautomaat. Vervolgens is met dezelfde bankpas om 17:05 uur een geldbedrag van € 2.430 betaald bij kledingwinkel [naam 4] aan de [locatie 1] . Getuige [getuige 4] , werkzaam bij voornoemde kledingwinkel, heeft verklaard dat de betaling is verricht door een van de vier à vijf mannen die gezamenlijk in de winkel aanwezig waren. [getuige 4] heeft [verdachte] en [medeverdachte 1] herkend als zijnde twee van deze mannen en heeft op 13 juni 2015 bij de politie verklaard: “
Ze pakten willekeurig kleding uit de schappen, paste dit niet allemaal. […] Ze hadden uiteindelijk voor meer dan 3000,- euro aan kleding gepakt, maar het bleek dat ze een maximum bedrag konden betalen dat lager lag. Er zijn een paar kledingstukken teruggelegd.” Op 9 juni 2015 is bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] onder meer een label van een vest aangetroffen dat blijkens het artikelnummer op de kassabon behoorde bij de op 30 mei 2015 bij [naam 4] gekochte goederen.
Het hof acht deze feiten en omstandigheden zo bezwarend voor [verdachte] , mede in het licht van hetgeen onder ‘medeplegen’ is overwogen, dat van hem een deze redengevende feiten en omstandigheden ontzenuwende verklaring mocht worden verwacht. Een dergelijke verklaring van [verdachte] is echter uitgebleven. De suggestie van de raadsvrouw dat binnen de organisatie (werk)telefoons rouleerden – en het dus niet [verdachte] was die op bovengenoemde locaties uitpeilde – is op geen enkele wijze geconcretiseerd of onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden. Het hof zal daaraan dan ook voorbijgaan.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, zal [verdachte] evenwel worden vrijgesproken van de diefstal in vereniging van een geldbedrag van € 70,- door het pinnen in de Lacoste winkel door [medeverdachte 1] . Uit het dossier blijkt onvoldoende dat [verdachte] ook hierbij als mededader was betrokken.
Gelet op het voorgaande acht het hof de onder 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging van een geldbedrag van (totaal) € 3.430,00 en de onder 3 tenlastegelegde diefstal in vereniging van een poststuk wettig en overtuigend bewezen.

• Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een begin van uitvoering, waardoor poging tot diefstal in vereniging dan wel poging tot het medeplegen van oplichting niet kan worden bewezen verklaard.
Het hof stelt voorop dat van een strafbare poging sprake is in het geval de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. Ten aanzien van de gedragingen van [verdachte] kan op basis van het dossier het volgende worden vastgesteld.
Vlissingen
Op 26 mei 2015 is bij de [bedrijf 3] telefonisch een nieuwe bankpas aangevraagd door een persoon die zich voordeed als [slachtoffer 8] ; [slachtoffer 8] is woonachtig op het [adres 4] . In de ochtend van 28 mei 2015 zag het observatieteam van de politie in Amsterdam de Renault van [medeverdachte 1] rijden met daarin [medeverdachte 1] als bestuurder en [verdachte] als bijrijder. Vervolgens reden [medeverdachte 1] en [verdachte] naar het [adres 4] te Vlissingen. Omstreeks 11:59 uur arriveerden zij ter plaatse, waarop [verdachte] de auto verliet en in de richting van de brievenbussen op voornoemd plein liep. Vervolgens keerde hij terug naar de auto, waarna [medeverdachte 1] en [verdachte] rond reden in de omgeving. Verbalisant Das van het observatieteam sprak een postbode aan, die verklaarde door de jongen op de bijrijdersstoel (
het hof begrijpt [verdachte]) te zijn aangesproken. Deze jongen had hem om post van het ziekenhuis voor het adres [adres 4] gevraagd. De postbode is niet tot afgifte van de post overgegaan. Enkele minuten later, omstreeks 12:53 uur, kwam de Renault op 50 meter van de woning aan het [adres 4] tot stilstand. [verdachte] stapte wederom uit, liep in de richting van de brievenbus en keek naar de brievenbus van voornoemd adres. Vervolgens stapte [verdachte] weer in de auto. Omstreeks 13:11 uur werd de post bezorgd; [medeverdachte 1] stapte vlak daarna uit de auto en keek in de brievenbus van voornoemd adres.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een begin van uitvoering van het wegnemen van poststukken uit de brievenbus, in het bijzonder in het licht van hetgeen reeds onder ‘medeplegen’ is overwogen. Bij dit oordeel heeft het hof de omstandigheid betrokken dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn handelingen, waaruit zou kunnen volgen dat hij en zijn mededader niet bezig waren met het proberen te stelen van poststukken.
Hoofddorp, Raamdonksveer, Zwolle en Haarlem
Op 18 april 2015 omstreeks 12.00 uur werd postbode [getuige 5] tijdens zijn ronde aangesproken door een jongen die vroeg naar post voor [naam 6] , [adres 5] . De jongen vertelde dat hij belangrijke medische post voor zijn moeder verwachtte en dat hij voor 11.00 uur die ochtend een reactie moest doorgeven. De postbode heeft de betreffende jongen in een hem getoonde foto van [verdachte] herkend. De Renault van [medeverdachte 1] bevond zich tussen 10.44 uur en 13.00 uur rijdend en stilstaand in de omgeving van de Wormerstraat en ook de telefoon van [medeverdachte 1] peilde uit in de nabijheid.
Door het observatieteam van de politie zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] op 22 mei 2015 herkend als respectievelijk de bestuurder en de bijrijder van de Renault Megane van [medeverdachte 1] , waarmee zij gezamenlijk van Amsterdam naar Raamsdonkveer zijn gereden. Getuige [getuige 7] heeft verklaard: “
Op vrijdag 22 mei 2015 was ik rond 12:00 uur in de wijk [straat] in Raamsdonkveer. Ik was daar om als postbezorger poststukken af te leveren. […] Rond 12:15 uur werd ik op de Kleine Donk aangesproken door een man. […] Ik hoorde dat hij zei: ‘Meneer mag ik u wat vragen. Ik heb een probleem. Bent u de postbode van Baksweer? […] Ik had gisteren een brief moeten ontvangen voor een operatie op maandag. Ik moet die brief insturen en moet hem nu hebben, want de operatie is maandag al’”. Getuige [getuige 9] heeft verklaard: “
Ik werk als postbezorger in Raamsdonksveer. De Baksweer is mijn vaste wijk. Op 22 mei 2015 omstreeks 12:30 uur kwam NN1 naar mij toe. NN1 zei dat hij zat te wachten op een oproep van het Amphia ziekenhuis, omdat hij geopereerd zou worden. NN1 vroeg of er post bij zat voor [naam 8] , wonend aan [adres 7] .” Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 2 juni 2015 zijn op 22 mei 2015 tussen 12:11 uur en 12:33 uur vier gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] afgeluisterd, waarvan de inhoud correspondeert met het aanspreken door [verdachte] van voornoemde getuigen [getuige 7] en [getuige 9] .
Op 23 mei 2015 kunnen [medeverdachte 1] en [verdachte] op basis van tapinformatie in Zwolle worden geplaatst en blijkens de inhoud van deze gesprekken waren zij daar om een aangevraagde pas te bemachtigen. Getuige P. de Clippelaar heeft telefonisch aan de politie verklaard dat hij op 23 mei 2015 tijdens zijn werkzaamheden als postbode te Zwolle is aangesproken door een jongen die belangrijke post wilde ontvangen voor de familie [Naam 9], wonende aan [Adres 8]. Het zou post van het ziekenhuis betreffen, waar hij voor 12 uur zijn handtekening op diende te zetten.
Tenslotte kunnen [medeverdachte 1] en [verdachte] op 26 mei 2015 op basis van tapinformatie in
Haarlemworden geplaatst en is [verdachte] door getuige [getuige 6] herkend als zijnde de jongen die hem op die dag tijdens zijn werkzaamheden als postbode te Haarlem heeft aangesproken in verband met post van het ziekenhuis voor het adres [adres 6] die hij verwachtte. De jongen gaf daarbij aan dat hij de post snel nodig had. Op basis van de tapgesprekken kan worden geconstateerd dat zowel [medeverdachte 1] , als [verdachte] ter plaatse waren. Zo blijkt uit de tapgesprekken met sessienummers 38420 en 38424 dat [medeverdachte 1] en [verdachte] elkaar instrueerden over de locatie van de postbode.
Ook deze feiten en omstandigheden, mede bezien in het licht van hetgeen onder ‘medeplegen’ reeds is overwogen, leiden tot het oordeel dat [medeverdachte 1] en [verdachte] in bewuste en nauwe samenwerking gepoogd hebben de postbodes in voornoemde gemeenten op te lichten op de hieronder onder ‘bewezenverklaring’ weergegeven wijze. In deze gevallen ging het voorgenomen plan gepaard met een specifieke handelwijze, inhoudende dat telkens werd gevraagd naar ‘ziekenhuispost’ voor een bepaald adres, zich daarbij aldus voordoende als de geadresseerde van die post, hetgeen kennelijk enkel was bedoeld om de postbodes te bewegen tot afgifte. Ook ten aanzien van deze feiten geldt dat het hof bij zijn oordeel de omstandigheid heeft betrokken dat [verdachte] geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn handelingen, waaruit zou kunnen volgen dat hij en [medeverdachte 1] niet bezig waren met het proberen te onderscheppen van poststukken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 februari 2015 tot en met 11 juni 2015 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en een of meer andere personen welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het:
- plegen van oplichting;
- plegen van diefstal van poststukken en bankpassen, en
- plegen van diefstal van geldbedragen door middel van een valse sleutel.
2.
hij in de periode van 7 mei 2015 tot en met 30 mei 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- 2512 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] , en
- 3430 euro, toebehorende aan [slachtoffer 3] ,
waarbij verdachte en zijn mededader(s) de weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel.
3.
hij in de periode van 18 maart 2015 tot en met 30 mei 2015 te Haarlem, [naam 3] en Stedum, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen poststukken toebehorende aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
en
hij op 27 mei 2015 te Middenbeemster, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, een postbode in voornoemde gemeente heeft bewogen tot de afgifte van poststukken op naam van [slachtoffer 2] , hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk valselijk zich voorgedaan als geadresseerde van voornoemde poststukken.
4.
hij op 28 mei 2015 te Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een poststuk, toebehorende aan [slachtoffer 8] , met een mededader naar voornoemde gemeente is toegegaan waarna hij en zijn mededader
- aan een postbode hebben gevraagd om voornoemd poststuk te overhandigen en
- uit de brievenbus van [slachtoffer 8] voornoemd poststuk gepoogd hebben te verkrijgen.
en
hij in de periode van 18 april 2015 tot en met 27 mei 2015 te Hoofddorp, Raamsdonkveer, Zwolle en Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid postbodes in voornoemde gemeenten te bewegen tot de afgifte van poststukken op naam van [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en anderen, met vorenomschreven oogmerk valselijk met zijn mededader
- naar voornoemde gemeenten is toegegaan en
- postbodes heeft aangesproken en
- zich heeft voorgedaan als de geadresseerde van voornoemde poststukken.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
en
medeplegen van oplichting.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte primair verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Hiertoe heeft zij benadrukt dat de verdachte niet als brein achter de criminele organisatie kan worden gezien, maar ten opzichte van de medeverdachten een relatief beperkte rol heeft vervuld. Daarnaast heeft zij betoogd dat de verdachte zijn leven inmiddels een wending ten goede heeft gegeven. De verdachte heeft een fulltime baan als orderpikker in het magazijn van Albert Heijn te Zaandam. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht aansluiting te zoeken bij de straffen die door de rechtbank Amsterdam in het onderzoek 13BARON zijn opgelegd en zodoende naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van genoemde maximale duur hooguit een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft ten aanzien van de op te leggen gevangenisstraf in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich gedurende een geruime periode schuldig gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie die tot doel had misdrijven te plegen die verband houden met
phishing. In dat kader heeft de verdachte zich op de bewezenverklaarde wijze meermalen schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van diefstal, het medeplegen van oplichting en pogingen daartoe. Verdachte en zijn mededaders zijn daarbij volgens een tevoren opgezet plan te werk gegaan, waarbij verdachte belast was met een uitvoerende en onmisbare rol.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij louter uit winstbejag heeft gehandeld, zonder zich rekenschap te geven van de gevolgen van zijn handelwijze. Met zijn handelen heeft hij bijgedragen aan het ontstaan van (financiële) schade, is de integriteit van het economische en financiële verkeer geschaad, zijn de rekeninghouders gedupeerd dan wel is het vertrouwen dat zij in hun bank behoren te kunnen stellen, ondermijnd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 december 2017 is hij eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in zijn nadeel.
Het voorgaande rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze op de terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, ziet het hof geen aanleiding hiervan af te wijken. Het hof zal deze straf dan ook opleggen.

Beslag

Teruggave aan de verdachte
Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 1, 2, 4, 5 en 9 tot en met 37 aan de verdachte dienen te worden teruggegeven, aangezien op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat er een rechtens relevant verband bestaat tussen goederen enerzijds en de bewezen verklaarde strafbare feiten anderzijds.
Teruggave aan de uitgevende instantie
De onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 3, 7 en 8 van de beslaglijst behoren niet aan de verdachte toe. Deze dienen derhalve te worden geretourneerd aan de uitgevende instantie.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte is een vals rijbewijs, genoemd onder nummer 6 van de beslaglijst, in beslag genomen. Dit voorwerp dient te worden onttrokken aan het verkeer nu het voorwerp van zodanige aard is dat het bezit daarvan in strijd is met de wet.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 2.512,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, voor welk bedrag de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 33.032,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 27.250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, zodat het hof in hoger beroep heeft te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.730,00 (vergoeding schade [slachtoffer 3] ). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, voor welk bedrag de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36d, 36f, 45, 47, 57, 63, 140, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak met betrekking tot het onder feit 3 tenlastegelegde ten aanzien van [naam 1] en het onder feit 4 tenlastegelegde ten aanzien van [naam 2] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: het voorwerp genoemd op de aangehechte beslaglijst onder 6.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers 1, 2, 4, 5 en 9 t/m 37.
Gelast de
teruggaveaan de uitgevende instantie van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers 3, 7 en 8.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.512,00 (tweeduizend vijfhonderdtwaalf euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.512,00 (tweeduizend vijfhonderdtwaalf euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij ABN AMRO t.a.v. dhr. [slachtoffer 10]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ABN AMRO t.a.v. dhr. [slachtoffer 10] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.730,00 (tweeduizend zevenhonderddertig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Heft op het – op 15 december 2017 geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M. Senden en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. M.M.C. Glismeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 januari 2018.
Mr. J. Piena is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[...]