ECLI:NL:GHAMS:2018:1745

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
23-000881-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere vrijspraak van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Ter Apel”, was in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken in eerste aanleg, conform artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft zich vervolgens gebogen over de tenlastelegging van opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 27,46 kilogram cocaïne en 21,75 kilogram heroïne op 22 augustus 2016 in Amsterdam. Tijdens de zitting heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de aangetroffen drugs. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verklaringen van de verdachte inconsistent en ongeloofwaardig zijn, en dat er voldoende bewijs is dat de verdachte opzettelijk de verdovende middelen aanwezig heeft gehad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging heeft genomen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000881-17
datum uitspraak: 3 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-730044-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting “Ter Apel” te Ter Apel.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog van belang, ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 22 augustus 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 27,46 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of 21.75 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging feit 1

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en heeft daartoe -kort gezegd en zakelijk weergegeven– het volgende aangevoerd.
In het dossier bevindt zich wellicht wettig, maar geen overtuigend bewijs. De verdachte heeft slechts één dag in het pand aan [adres] te Amsterdam verbleven. In het dossier zitten geen belastende telefoongegevens of getuigenverklaringen. De verdachte heeft geen relevante antecedenten. Hij heeft meermalen verklaard waarom hij de Dirk van den Broek tas heeft aangepakt en het pand heeft binnengebracht. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat zijn verklaring ongeloofwaardig is. Over de aangetroffen handschoenen heeft de verdachte verklaard dat hij deze van zijn bed heeft opgepakt en op de strijkplank weggelegd. Ook deze verklaring kan niet zonder meer terzijde worden geschoven. Er is geen link tussen de aangetroffen drugs en de verdachte. De verdachte had ook geen sleutel van het pand. De verklaring die [medeverdachte 1] heeft afgelegd bij de raadsheer-commissaris rechtvaardigt een andere kijk op de zaak. Het is zeer goed mogelijk om binnen vijf minuten de pakketten met verdovende middelen ergens vandaan te halen en op de bank te leggen. De redenering van de rechtbank en het openbaar ministerie dat de verdachte niet verantwoordelijk is geweest voor de pakketten die in kamers lagen waarin de verdachte niet is geweest, moet worden doorgetrokken naar de andere pakketten, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat, indien het hof uitgaat van een voorwaardelijke opzet constructie met betrekking tot de inhoud van de Dirk van den Broek tas, hij slechts verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van die tas.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de inhoud van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting worden de volgende feiten en omstandigheden afgeleid.
Op 26 april 2016 hebben politieambtenaren een Mercedez Benz gecontroleerd op de [straat] in Amsterdam. In deze auto zat [medeverdachte 1] als bestuurder. Bij doorzoeking is in de achterbak, onder de bodemplaat op de plek waar het reservewiel zou moeten liggen, een doos met een sealapparaat aangetroffen. Op dit sealapparaat zaten witte poederresten. [1]
Op 17 juni 2016 heeft er op de ringweg A10 een verkeerscontrole plaatsgevonden aan een Volvo S80 met Franse kentekenplaten. De verdachte was de bestuurder van deze auto en [medeverdachte 1] was de bijrijder. De betrokken politieambtenaren hebben in de kofferbak een verborgen ruimte aangetroffen. [2]
Op 5 juli 2016 hebben politieambtenaren tijdens een observatie de verdachte gezien bij de gemeenschappelijke toegangsdeur van de panden [adres]. [3]
Op 22 augustus 2016 om 11.13 uur hebben politieambtenaren tijdens een observatie het volgende waargenomen. De verdachte kwam uit het pand op [adres] te Amsterdam met een grijze vuilniszak in zijn hand. Hij gooide de vuilniszak in een vuilcontainer en maakte een zwaaiende beweging in de richting van een taxi. De verdachte liep in de richting van die taxi en was vervolgens kort uit beeld. Op het moment dat hij opnieuw in beeld was droeg hij een rode gevulde plastic tas met het opschrift Dirk van den Broek. Om 11.15 uur hebben de politieambtenaren geobserveerd dat de verdachte aanbelde bij het voornoemde pand en naar binnen ging. [4]
Op dezelfde dag om 13.59 uur is tijdens observaties waargenomen dat de verdachte tegelijk met [medeverdachte 2] uit het pand aan [adres] in Amsterdam kwam. [5] De verdachte is kort daarna buiten het pand aangehouden. [6] [medeverdachte 1] is om 14.33 uur in het pand [7] aangehouden. [8] Het pand is daarna doorzocht. In de woonkamer en op andere plekken in het huis zijn aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen. Op de bank in de woonkamer lag een stapel ingetapete pakketten. In de woonkamer is tevens cocaïne aangetroffen in een Dirk van den Broek tas. Op een strijkplank in de woonkamer lagen handschoenen. [9] In de woonkamer is daarnaast verpakkingsmateriaal en een sealmachine aangetroffen. [10]
Van de zijde van de verdediging is niet betwist dat de verdachte de aangetroffen Dirk van den Broek-tas, waarin pakketten cocaïne aanwezig bleken te zijn, in handen heeft gehad.
De handschoenen die in de woonkamer op de strijkplank zijn aangetroffen, zijn aan de gehele binnenzijde bemonsterd. Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut volgt dat het celmateriaal dat daarin is aangetroffen afkomstig kan zijn van de verdachte. De matchkans van het DNA-profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard. [11]
De verdachte heeft na zijn aanhouding op verschillende momenten verklaringen afgelegd.
Hij heeft bij de politie verklaard dat hij één keer eerder ongeveer anderhalve dag in Nederland was geweest, namelijk in juni 2016. Hij zou toen alleen in het centrum van Amsterdam zijn geweest en niet hebben geslapen. Hij heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij nooit eerder bij het pand aan [adres] in Amsterdam is geweest. Toen hem tijdens dit verhoor de foto’s van de observatie van 5 juli 2016 zijn voorgehouden, heeft hij verklaard dat hij daar wel eerder was geweest. [12] Hij heeft bij de politie [13] en ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij de pakketten met verdovende middelen, zoals deze bij de doorzoeking ter inbeslagneming in de woonkamer zijn aangetroffen, niet heeft gezien. Ten aanzien van de handschoenen op de strijkplank heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat deze binnenstebuiten gekeerd op het bed in zijn slaapkamer lagen en dat hij deze in de keuken heeft neergelegd.
Over de Dirk van den Broek tas heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij, toen hij op 22 augustus 2016 naar buiten ging met een vuilniszak, in het Albanees geroepen werd door een man in een taxi. Deze man vroeg hem om de tas naar binnen te brengen. Hij heeft toen verklaard dat hij niet in de tas heeft gekeken en deze in de gang van de woning heeft gelegd. [14]
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat de persoon in de taxi tegen hem zei dat de verdachte hem een dienst zou bewijzen als hij de tas in de woonkamer zou zetten en dat er schoenen in de tas zaten. De verdachte heeft toen tevens verklaard dat hij de tas in de woonkamer of de gang heeft gezet.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de man in de taxi hem aansprak met ‘Alba’ en dat de man hem heeft gevraagd
deze tas met sportschoenen neer te zetten in de woning waar hij verblijft.Hij heeft in de rode tas gekeken en zag een donkergekleurde schoenendoos. Vooraf wist hij niet dat hij buiten de woning door iemand zou worden aangesproken. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep tevens verklaard dat hij niet meer zeker weet of hij de tas in de gang of de woonkamer heeft gezet, maar dat hij de tas niet op de plek heeft neergezet waar deze bij de doorzoeking is aangetroffen.
Het hof dient de verklaringen van de verdachte op aannemelijkheid en geloofwaardigheid te beoordelen, bezien tegen het licht van de inhoud van het gehele dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep.
Het gaat hier met name om de volgende voor de beoordeling van het bewijs essentiële onderwerpen:
a/ de wijze waarop de verdachte de Dirk van den Broek tas heeft verkregen,
b/ was de verdachte op de hoogte van de pakketten met verdovende middelen in de woonkamer,
c/ het aantreffen van DNA-materiaal van de verdachte op handschoenen.
Hierbij wordt voorop gesteld dat de verklaringen van de verdachte over de genoemde onderwerpen, zoals hiervoor weergegeven, niet consistent zijn. Daarnaast wordt het volgende overwogen.
a
/ de wijze van verkrijgen van de Dirk van den Broek tas
Het hof acht niet aannemelijk dat de verdachte op straat direct als Albanees herkend werd, als de man in de taxi hem
niet(her)kende. Uit het proces-verbaal van de observatie volgt dat de verdachte een zwaaiende beweging naar de man in die taxi heeft gemaakt, waarvoor de verdachte in de context van zijn lezing van het gebeuren geen aannemelijke verklaring heeft gegeven.
Bovendien is, de lezing van de verdachte volgend, niet duidelijk hoe de man in de taxi zeker wist dat de verdachte het pand aan [adres] binnen zou gaan, nu de panden aan Het Laagt met nummers 107 en 109 beschikken over één gezamenlijk toegangsdeur. In de Dirk van den Broek-tas is later een schoenendoos met ongeveer 2 kg cocaïne aangetroffen. Het ligt niet in de rede een dergelijke hoeveelheid van deze harddrugs, die een grote straatwaarde vertegenwoordigt, in handen te geven van iemand die daarmee mogelijk niet het juiste pand betreedt of er ergens anders mee naar toe gaat. De geschetste gang van zaken doet eerder veronderstellen dat de man in de taxi wist dat de verdachte verbleef in de woning aan [adres] en/of dat hij hem (her)kende, op zodanige wijze dat hij de tas met de kostbare inhoud aan hem toevertrouwde.
b/
heeft de verdachte de pakketten in de woonkamer gezien?
Het hof acht de verklaring van de verdachte, dat hij de pakketten met verdovende middelen in de woonkamer níet heeft zien liggen, niet aannemelijk.
De verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij (op enig moment) door de woonkamer is gelopen.
Vaststaat dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] de woning heeft verlaten.
Uit de verklaring van [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris volgt dat de pakketten al op de bank in de woonkamer lagen op het moment dat [medeverdachte 2] in de woning was. [15]
Op grond van dit een en ander is dan ook aannemelijk dat de verdachte deze pakketten in de woonkamer heeft gezien. De verklaring van [medeverdachte 1] bij de raadsheer-commissaris, dat hij de pakketten met verdovende middelen pas kort voor zijn aanhouding op de bank heeft gelegd, (toen de verdachte en [medeverdachte 2] al uit het huis waren vertrokken) acht het hof niet geloofwaardig. Deze verklaring is in strijd met die van [medeverdachte 2] dat hij de pakketten daar toen wel heeft zien liggen. Voor de beoordeling van de (on)betrouwbaarheid van deze verklaring van [medeverdachte 1] is in de omstandigheden van het geval ook van belang dat de verdachte en [medeverdachte 1] elkaar al lange tijd kennen, waar de verdachte overigens ook wisselend over heeft verklaard, en dat [medeverdachte 1] deze verklaring pas in een zeer laat stadium heeft afgelegd.
c/
de handschoenen
Tot slot acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij de handschoenen binnenstebuiten op het bed in zijn slaapkamer heeft aangetroffen en heeft verplaatst naar de keuken, evenmin geloofwaardig.
Indien dit inderdaad het geval was geweest, wordt verondersteld dat iemand anders deze handschoenen heeft gebruikt en (binnenstebuiten) op het bed in de slaapkamer van de verdachte heeft neergelegd. Dit is onwaarschijnlijk nu uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 oktober 2016 volgt dat op deze handschoenen, naast het DNA-materiaal van de verdachte, slechts een zeer geringe hoeveelheid DNA-materiaal van een andere (onbekend gebleven) persoon is gevonden. Daarbij heeft de verdachte evenmin verklaard waarom hij de handschoenen juist op de strijkplank in de woonkamer zou hebben gelegd.
Tenslotte acht het hof aannemelijk, gezien de gehele situatie in de woonkamer met her en der verspreid aanwezige pakketten verdovende middelen en verpakkingsmateriaal, zoals tape, dat de handschoenen waren bestemd voor het hanteren van de pakketten.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde worden gelegd.
Op grond van de bewijsmiddelen, die tevens de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden bevatten, kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte de verdovende middelen die in de woonkamer lagen opzettelijk aanwezig heeft gehad. De verdachte heeft wetenschap gehad van deze verdovende middelen en deze bevonden zich ook in zijn machtssfeer.
Het hof zal de bewezenverklaring beperken tot de verdovende middelen die zijn aangetroffen in de woonkamer. Uit het dossier kan niet met een voor bewezenverklaring vereiste voldoende zekerheid worden afgeleid dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de verdovende middelen die in andere ruimten in het pand lagen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 22 augustus 2016 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 22 kilogram cocaïne en 20 kilogram heroïne.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het volgende aangevoerd.
Indien bewezen wordt verklaard dat de verdachte de in de Dirk van den Broek-tas aangetroffen 2,2 kilogram cocaïne voorhanden heeft gehad, dan zou volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht een gevangenisstraf van maximaal ongeveer 7 maanden aangewezen zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een grote hoeveelheid cocaïne en een grote hoeveelheid heroïne in een woning voorhanden gehad. De aangetroffen hoeveelheden zijn van dien aard dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke harddrugs een gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers daarvan. Het gebruik daarvan is bovendien bezwarend voor de samenleving, gelet op de daarmee gepaard gaande criminaliteit. De verdachte heeft door het plegen van het bewezenverklaarde de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld en zich daarbij kennelijk enkel laten leiden door het oogmerk van financieel gewin. Daarom kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf van geruime duur. Dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 april 2018 niet eerder in Nederland is veroordeeld, leidt niet tot een ander oordeel.
Alles afwegende acht het hof, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, een gevangenisstraf van 42 maanden passend en geboden. Het hof is van oordeel dat deze straf recht doet aan de ernst van het feit en in overeenstemming is met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
In het voorgaande ligt besloten dat, gelet op de ernst van het feit, in hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen grond kan worden gevonden voor het opleggen dan een lagere straf dan de hierboven bedoelde.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt, voor zover nog inhoudelijk aan de orde, het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Zaktelefoon IPHONE 5 (5241017).
2. Zaktelefoon BLACKBERRY (5241019).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.M.C. Tilleman en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2018.
Mr. M.L.M. van der Voet en mr. W.M.C. Tilleman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]
7.[...]
8.[...]
9.[...]
10.[...]
11.[...]
12.[...]
13.[...]
14.[...]
15.[...]