ECLI:NL:GHAMS:2018:1743

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
23-002438-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA met oplegging van taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA op 13 mei 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte ongeveer 0,62 gram cocaïne en 36,5 tabletten MDMA, beide middelen als bedoeld in de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen kwam. De verdachte werd vrijgesproken van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde werd bevestigd, en het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 50 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken geëist. De raadsvrouw pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf, maar het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte een gevangenisstraf en een werkstraf rechtvaardigden.

Het hof heeft uiteindelijk de gevangenisstraf voorwaardelijk opgelegd en een taakstraf van 40 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van deze veroordeling. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van twee rechters die buiten staat waren om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002438-17
datum uitspraak: 3 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-088354-17 en 05-125100-15 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 0,62 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of
- 36,5, althans een of meer tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 mei 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad:
0,62 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
36,5 tabletten van een materiaal bevattende MDMA.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren. De verdachte had de verdovende middelen bij zich om te verkopen. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan in dat geval uit van een werkstraf, terwijl de richtlijnen van het openbaar ministerie één maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf voorschrijven, aldus de advocaat-generaal.
De raadsvrouw heeft bepleit dat uit het dossier niet volgt dat de verdachte verdovende middelen verkocht en dat de dealerindicatie uit de LOVS oriëntatiepunten dus niet van toepassing is. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft zij verzocht om een geheel voorwaardelijke straf. Subsidiair heeft zij verzocht om een lagere werkstraf dan de advocaat-generaal heeft geëist.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA tabletten en daarnaast een hoeveelheid cocaïne. Harddrugs zoals MDMA en cocaïne vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik daarvan is bezwarend voor de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 april 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, zij het voor andersoortige feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting zijn aangevoerd, ziet het hof aanleiding de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen.
Met deze voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht terwijl deze er anderzijds toe strekt de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst een dergelijk feit opnieuw te plegen.
In hetgeen hiervoor ligt besloten dat het hof, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, niet zal
volstaan met lagere, dan wel geheel voorwaardelijke straf, zoals bepleit door de raadsvrouw.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van 18 augustus 2015 is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van twee jaren.
Het openbaar ministerie heeft op 15 juni 2017 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde straf, aangezien de verdachte zich vóór het einde van die proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte op de hoogte was van de veroordeling tot de voorwaardelijke gevangenisstraf. Subsidiair heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging van voormelde straf in de vorm van een werkstraf gevorderd.
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de mededeling voorwaardelijke veroordeling conform artikel 366a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering aan de verdachte is betekend.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst afde
vorderingvan de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 15 juni 2017, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2015, parketnummer 05-125100-15, voorwaardelijk opgelegde 1 week gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.M.C. Tilleman en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2018.
Mr. M.L.M. van der Voet en mr. W.M.C. Tilleman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.