ECLI:NL:GHAMS:2018:1741

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
23-001465-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van uitgeven van vals geld na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992, was aangeklaagd voor het uitgeven van vals geld. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 24 april 2017, waarin de verdachte was vrijgesproken. Tijdens de zitting op 19 april 2018 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd en de overwegingen van de politierechter aangepast. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een mededader vals geld had uitgegeven, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De medeverdachte had bij verschillende winkels vals geld aangeboden, maar het hof kon niet vaststellen dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van de bankbiljetten of dat hij betrokken was bij de vervalsing.

De beslissing van het hof was om de verdachte vrij te spreken, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat hij wist dat het geld vals was. Het hof concludeerde dat de argumenten van de advocaat-generaal niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. Het arrest werd uitgesproken in de openbare terechtzitting van het gerechtshof, waarbij de rechters aanwezig waren, maar niet allemaal in staat waren om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001465-17
datum uitspraak: 3 mei 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-086534-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen genoemd vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit bevestigen. Het hof vervangt de door de politierechter onder het kopje 2. gegeven ‘Overwegingen’ (op pagina 4 van het proces-verbaal), waarin de Aantekening van het mondeling vonnis is opgenomen, door de hieronder opgenomen overweging.

Overweging ten aanzien van de vrijspraak

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een mededader vals geld heeft uitgegeven, terwijl hij wist dat dit geld vals was.
Het hof is van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan niet bewezen worden dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een onbekend gebleven mededader vals geld heeft uitgegeven.
Uit het summiere dossier blijkt dat de medeverdachte bij het Kruidvat en tweemaal bij Albert Heijn bankbiljetten van 50 euro heeft aangeboden ter betaling van een aantal producten met een veel geringere waarde. Bij Albert Heijn heeft de caissière bij kassa 10 het aangeboden biljet afgestort in de stortbank. Hoewel bij Albert Heijn nadien een vals bankbiljet van 50 euro is aangetroffen is niet komen vast te staan dat het hier het door de medeverdachte bij kassa 10 aangeboden bankbiljet betreft.
De medeverdachte heeft bij de servicebalie bij Albert Heijn ook betaald met een briefje van 50 euro. Dit biljet is teruggegeven aan de medeverdachte zodat ook van dit biljet de valsheid niet is komen vast te staan.
Het biljet waarmee in het Kruidvat werd betaald is in beslag genomen en bleek vals te zijn. Niet is echter gebleken dat de verdachte bekend was met de (vermeende) valsheid van de bankbiljetten op de momenten waarop de mededader deze heeft aangeboden. De verdachte heeft deze toen niet in handen gehad en uit de overigens uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden kan dit niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden afgeleid.
Tot slot kan niet worden bewezen dat de verdachte of zijn medeverdachte het geld heeft vervalst, of op de hoogte was van de valsheid van het geld op het moment dat de bankbiljetten door één van hen zouden zijn verkregen.
Hetgeen de advocaat-generaal heeft aangevoerd ter motivering van de door haar gevorderde bewezenverklaring leidt ook overigens niet tot een andere slotsom.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.M.C. Tilleman en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2018.
Mr. M.L.M. van der Voet en mr. W.M.C. Tilleman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]