In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 20 december 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van diefstal van twee paar oorbellen, die toebehoorden aan een benadeelde. De diefstal vond plaats op 25 maart 2017 in Amsterdam. Tijdens de zitting op 18 mei 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De raadsman voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat de officier van justitie een vervolgingsbeslissing had genomen zonder kennis te hebben genomen van de verklaring van de verdachte. Het hof oordeelde echter dat de vervolgingsbeslissing niet in strijd was met de beginselen van een goede procesorde en dat de verdachte niet in zijn verdediging was geschaad.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de diefstal had gepleegd door de oorbellen uit de winkel van C&A te nemen. De verdachte werd wettig en overtuigend schuldig bevonden aan de diefstal, maar het hof besloot om geen straf of maatregel op te leggen op basis van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij een opleiding volgt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd. De beslissing van het hof werd genomen in het belang van de verdachte, gezien zijn omstandigheden en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen.