ECLI:NL:GHAMS:2018:172
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beslissing voorzitter kamer voor gerechtsdeurwaarders inzake klacht klaagster
In deze zaak heeft klaagster op 2 juni 2017 een beroepschrift ingediend tegen een beslissing van de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die op 30 mei 2017 een klacht van klaagster deels als kennelijk niet-ontvankelijk en deels als kennelijk ongegrond had afgewezen. Klaagster was van mening dat de beslissing onterecht was en heeft daarom hoger beroep aangetekend. De gerechtsdeurwaarders hebben op 25 juli 2017 een verweerschrift ingediend. Zowel klaagster als de gerechtsdeurwaarders hebben het hof laten weten niet te zullen verschijnen, waarna het hof de zaak op 21 december 2017 in raadkamer heeft behandeld.
Het hof heeft vastgesteld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. Dit is gebaseerd op artikel 39 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet, waarin staat dat tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer tot afwijzing van een klacht binnen veertien dagen schriftelijk verzet kan worden gedaan. Aangezien klaagster geen gebruik heeft gemaakt van dit rechtsmiddel, is het hof tot de conclusie gekomen dat er geen andere rechtsmiddelen openstaan voor klaagster. De beslissing van het hof is op 23 januari 2018 openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.