In deze zaak heeft klaagster op 14 juli 2017 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Amsterdam van 27 juni 2017, waarin haar verzet tegen eerdere beslissingen van de voorzitter van de kamer ongegrond werd verklaard. De kamer had klaagster gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht tegen notaris mr. [notaris 1] en haar klacht tegen notaris mr. [notaris 2] als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. Het hof heeft de zaak behandeld op 9 november 2017, waarbij klaagster aanwezig was en het woord voerde, terwijl de notarissen afwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat op grond van artikel 99 (oud) van de Wet op het notarisambt (Wna) tegen de beslissing van de kamer geen hoger beroep openstaat, indien de voorzitter de klacht kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond heeft verklaard. Het hof heeft geen feiten of omstandigheden aangetroffen die zouden rechtvaardigen dat het aan deze uitsluiting van hoger beroep voorbij zou moeten gaan. Klaagster heeft ook aangevoerd dat een lid van de kamer onbevoegd was, maar het hof heeft vastgesteld dat dit niet het geval was, aangezien de bestreden beslissing niet door dit lid was gegeven.
Uiteindelijk heeft het hof klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, wat betekent dat haar verzoek om de beslissing van de kamer te herzien niet kan worden ingewilligd. Deze uitspraak is gedaan door de rechters J.H. Lieber, F.J.P.M. Haas en B.J.M. Gehlen en openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.