ECLI:NL:GHAMS:2018:171

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
200.219.384/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing van de kamer voor het notariaat inzake klachten tegen notarissen

In deze zaak heeft klaagster op 14 juli 2017 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Amsterdam van 27 juni 2017, waarin haar verzet tegen eerdere beslissingen van de voorzitter van de kamer ongegrond werd verklaard. De kamer had klaagster gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht tegen notaris mr. [notaris 1] en haar klacht tegen notaris mr. [notaris 2] als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. Het hof heeft de zaak behandeld op 9 november 2017, waarbij klaagster aanwezig was en het woord voerde, terwijl de notarissen afwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat op grond van artikel 99 (oud) van de Wet op het notarisambt (Wna) tegen de beslissing van de kamer geen hoger beroep openstaat, indien de voorzitter de klacht kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond heeft verklaard. Het hof heeft geen feiten of omstandigheden aangetroffen die zouden rechtvaardigen dat het aan deze uitsluiting van hoger beroep voorbij zou moeten gaan. Klaagster heeft ook aangevoerd dat een lid van de kamer onbevoegd was, maar het hof heeft vastgesteld dat dit niet het geval was, aangezien de bestreden beslissing niet door dit lid was gegeven.

Uiteindelijk heeft het hof klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, wat betekent dat haar verzoek om de beslissing van de kamer te herzien niet kan worden ingewilligd. Deze uitspraak is gedaan door de rechters J.H. Lieber, F.J.P.M. Haas en B.J.M. Gehlen en openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.219.384/01 NOT
nummers eerste aanleg : 624818/NT 17-20 B en 624819/NT 17-21 B
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 23 januari 2018
inzake
[klaagster] ,
wonend te [plaats] ,
appellante,
tegen
1. mr. [notaris 1] ,
notaris te [plaats] ,
2. mr. [notaris 2] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 14 juli 2017 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) van 27 juni 2017 (ECLI:NL:TNORAMS:2017:34). Bij genoemde beslissing heeft de kamer het verzet van klaagster tegen de beslissingen van de voorzitter van de kamer van 16 februari 2017 ongegrond verklaard.
1.2.
Op 4 september 2017 zijn van klaagster aanvullende stukken ontvangen.
1.3.
Geïntimeerden (hierna: de notarissen) zijn door het hof in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
1.4.
De zaak is, voor wat de ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep betreft, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 november 2017. Klaagster is verschenen en heeft het woord gevoerd; de notarissen, met bericht van afwezigheid, zijn niet verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Ontvankelijkheid

3.1.
Klaagster heeft bij de kamer klachten ingediend tegen de notarissen. De voorzitter van de kamer heeft bij beslissingen van 16 februari 2017 klaagster in de klacht jegens notaris mr. [notaris 1] gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de klacht gedeeltelijk als kennelijk van onvoldoende gewicht afgewezen. Klaagster is in de klacht jegens notaris mr. [notaris 2] kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissingen heeft klaagster tijdig verzet ingesteld bij de kamer. Na onderzoek van de klacht heeft de kamer bij beslissing van 27 juni 2017 het verzet ongegrond verklaard.
3.2.
In het algemeen staat - op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) - tegen een beslissing van de kamer op een klacht het rechtsmiddel van hoger beroep bij dit hof open. Artikel 99 (oud) Wna bepaalt echter in de leden 5, 9 en 13
- verkort weergegeven en voor zover hier van belang - dat (i) de voorzitter van de kamer klachten die naar zijn oordeel kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen, (ii) tegen een dergelijke beslissing van de voorzitter verzet kan worden gedaan bij de kamer en (iii) tegen de beslissing van de kamer dat het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond is, geen rechtsmiddel openstaat.
3.3.
Uit artikel 99 (oud) lid 13 Wna volgt dat er geen rechtsmiddel, zoals hoger beroep, tegen de bestreden beslissing kan worden ingesteld. Feiten of omstandigheden die meebrengen dat het hof aan deze uitsluiting van hoger beroep voorbij zou moeten gaan, zijn niet gebleken. Het voorgaande brengt mee dat klaagster in haar hoger beroep niet kan worden ontvangen.
3.4.
Klaagster heeft, met verwijzing naar de uitspraak van dit hof van 30 mei 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:1928), aangevoerd dat één van de leden van de kamer (naar het hof begrijpt in dit geval mr. P.J. van Veen) onbevoegd was. Het hof is er ambtshalve van op de hoogte dat genoemde Van Veen inderdaad een tijdlang onbevoegd is geweest om als belastinglid deel uit te maken van de kamer. Hoewel op de aan klaagster door de kamer gezonden oproeping voor de mondelinge behandeling bij de kamer op 16 mei 2017 wel staat vermeld dat deze Van Veen bij de behandeling van de klacht als belastinglid aanwezig zal zijn, blijkt uit de bestreden beslissing dat deze niet mede door hem is gegeven. Er is derhalve geen sprake van een onbevoegd lid van de kamer.
3.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Lieber, F.J.P.M. Haas en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018 door de rolraadsheer.